loopt het hekje uit_).
ROeRLUND. U moet dat kind niet zulke dwaasheden in het hoofd praten,
mijnheer Toennesen.
HILMAR. Neen, natuurlijk niet. Hij moet zoet hier blijven bij moeders
pappot, zooals zooveel anderen.
ROeRLUND. Maar waarom maakt u dan zelf die reis niet eens?
HILMAR. Ik? Met mijn zenuwlijden? Nou ja, dat spreekt, daar wordt hier
niet veel notitie van genomen. Maar buitendien ... een mensch heeft ook
plichten in acht te nemen jegens de wereld waarin hij verkeert. Er dient
toch wel _iemand_ te zijn om de vaan der idee hoog te houden. He! wat
schreeuwt hij weer!
DE DAMES. Wie schreeuwt er?
HILMAR. O dat weet ik niet. Ze praten een beetje erg hard daar binnen,
en dat maakt mij zenuwachtig.
MEVR. RUMMEL. Dat zal mijn man wel zijn, mijnheer Toennesen. Maar weet u,
hij is zoo gewend in groote vergaderingen te spreken....
ROeRLUND. De anderen praten nu ook zoo zachtjes niet, vind ik.
HILMAR. Neen, godbewaarme, als het er op aan komt de handen op de zakken
te houden, dan.... Alles gaat hier immers op in kleine materieele
berekeningen. Bah!
MEVR. BERNICK. Dat is in alle geval beter dan vroeger toen alles in
plezier-maken opging.
MEVR. LYNGE. Was het hier heusch zoo erg vroeger?
MEVR. RUMMEL. O mevrouw, als u dat eens wist! U mag blij zijn dat u toen
niet hier woonde.
MEVR. HOLT. Ja, hier is heel wat verandering gekomen! Als ik denk hoe
het was in mijn meisjestijd....
MEVR. RUMMEL. O ga maar eens in gedachten een veertien, vijftien jaar
terug. Lieve, goede hemel, wat een leven was dat! Toen bestonden nog de
dansclub en de muziekvereeniging....
MARTHA. En het tooneelgezelschap. Dat herinner ik mij nog heel goed.
MEVR. RUMMEL. Ja, daar werd toen uw stuk gespeeld, mijnheer Toennesen.
HILMAR (_gaat naar den achtergrond_). Och wat!...
ROeRLUND. Een stuk van den student Toennesen?
MEVR. RUMMEL. Ja, dat was lang voor dat u hier kwam, mijnheer Roerlund.
Maar het is maar een enkelen keer gespeeld.
MEVR. LYNGE. Heeft u mij niet verteld dat u in dat stuk de rol van de
minnares gespeeld heeft, mevrouw Rummel?
MEVR. RUMMEL (_kijkt op zij uit naar Roerlund_). Ik? Dat herinner ik mij
heusch niet meer, mevrouw. Maar ik herinner mij nog wel heel goed hoe
vreeselijk veel er toen werd uitgegaan.
MEVR. HOLT. Ja, ik weet nog best in welke families er tweemaal in de
week een groot diner was.
MEVR. LYNGE. En een rondreizend tooneelgezelschap is er ook eens
geweest, heb ik gehoord.
MEV
|