eden geworden.
Ja, erger: in veel opzichten was hij ouderwetsch....
Zijn groote ondernemers van zaken dateeren van dertig, veertig jaren
her, toen de ondernemingen nog niet zoo heel groot waren, zijn _grandes
coquettes_ hebben trekken die aan een voorbijgegane mode van coquetterie
herinneren, zijn beroemde beeldhouwer Rubek (_Wanneer wij dooden
ontwaken_) doet, wat het beeldhouwvak betreft, denken aan Thorwaldsen,
niet aan Rodin, of, om een Noorweger te noemen, aan Sinding....[58]
Blijft ook de echt-Noorsche naiveteit[59] van oude dagteekening Ibsen
niet bij?... Maar ik ga niet voort met bijzaken op te tellen. Wat hem in
waarheid onderscheidt van zijn omgeving, dat zijn toch niet alleen zijn
gebreken, maar dat is in de eerste plaats zijn grootheid. Hij steekt een
hoofdlengte boven de anderen uit, door zijn behoefte en zijn vermogen om
in ieder fragment van het leven een geheel van leven te zien. De groote
Hervorming van het begin der 19e eeuw laat nog bij hem haar invloed
gelden,--in hem werkt nog een stemming door van de groote Revolutie....
* * * * *
Daarom is hij, in onze hoogst moderne wereld, iemand van het verleden;
en Ibsen's werk ook trekt zich op 't eind terug uit de werkelijkheid van
de wereld. Het wordt symbolisch, dat is: het wil wat meer en wat anders
zeggen, dan het inderdaad zegt; het heeft overal heen betrekkingen[60].
Maar de voornaamste betrekking is van den dichter tot zijn eigen ziel.
Hij staat voor me, in die symbolische drama's,--en zij beginnen reeds
met Bouwmeester Solness (1892), maar de twee laatste werken _John
Gabriel Borkman_ (1896) en _Wanneer wij dooden ontwaken_ (1899) zijn bij
uitnemendheid symbolisch te noemen,--ik zie hem voor me, afgewend van de
bedrijvige wereld, starend in de diepe verte, voor zijn geestesoog
oproepend het eigen leven en het leven der menschheid, tot voorwerp van
innig ene eeuwig beschouwen en overpeinzen.
* * * * *
[Illustratie: Ibsen's woning te Christiania tevens sterfhuis (1e etage)]
Gedrongen en gebukt, met ik weet niet wat voor trotseerende macht in het
naar beneden gebogen voorhoofd, zit hij daar, in zich gekeerd en
verzonken, een denker van het bestaan. En hoe wijd verschillend is de
aanblik der dingen, gelijk hij ze in den spiegel zijner gedachten
opneemt, van den schijn waarmee de menschen hen omgeven!
De menschen meenen dat hij, de dichter, tot een hoogtepunt van glorie
ge
|