R. RUMMEL. Ja, dat was wel het allerergste!...
MEVR. HOLT (_onrustig_). Hum ... hum....
MEVR. RUMMEL. O? Een tooneelgezelschap? Neen, daar weet ik niets meer
van.
MEVR. LYNGE. Ja, de menschen moeten hier heel wat rare stukjes
uitgehaald hebben. Wat waren dat eigenlijk voor histories?
MEVR. RUMMEL. Och, mevrouw, dat had eigenlijk niets te beduiden.
MEVR. HOLT. Lieve Dina, geef mij dat linnen eens aan.
MEVR. BERNICK (_gelijktijdig_). Beste Dina, ga eens vragen of Katrine de
koffie brengen wil.
MARTHA. Ik ga met je mee, Dina. (_Dina en Martha gaan weg door de
laatste deur links_).
MEVR. BERNICK (_staat op_). En ik moet u ook verzoeken mij even te
verontschuldigen, dames; misschien kunnen wij aanstonds wel buiten
koffie drinken. (_Zij gaat de tuintrap af en dekt de tafel. Roerlund
staat in de deur en praat met haar. Hilmar zit buiten te rooken_).
MEVR. RUMMEL (_zachtjes_). Lieve hemel, mevrouw Lynge, wat heeft u mij
doen schrikken!
MEVR. LYNGE. Ik?
MEVR. HOLT. Ja, maar u begon er toch zelf over, mevrouw Rummel.
MEVR. RUMMEL. Ik? Maar mevrouw Holt hoe kan u zoo iets zeggen? Ik heb
toch geen enkel woord losgelaten.
MEVR. LYNGE. Maar wat is er dan toch?
MEVR. RUMMEL. Hoe kon u daar nu over praten...! Zag u dan niet dat Dina
in de kamer was?
MEVR. LYNGE. Dina? Maar lieve hemel, is er dan iets gebeurd met ...?
MEVR. HOLT. En hier in huis nog al! Weet u dan niet dat de broer van
mevrouw Bernick...?
MEVR. LYNGE. Wat dan toch? Ik weet heelemaal niets; ik ben hier pas
gekomen....
MEVR. RUMMEL. Heeft u niet gehoord dat...? Hm,... (_tegen haar
dochter_). Hilda, jij moest maar eens een beetje in de tuin gaan.
MEVR. HOLT. En jij ook, Netta. En wees maar heel vriendelijk tegen die
arme Dina als ze komt. (_Beiden gaan de tuin in_).
MEVR. LYNGE. En wat was er nu met dien broer van Mevrouw Bernick?
MEVR. RUMMEL. Weet u dan niet dat hij die leelijke geschiedenis heeft
gehad?
MEVR. LYNGE (_wijzend naar Hilmar_). Heeft mijnheer Toennesen een
leelijke geschiedenis gehad?
MEVR. RUMMEL. Och, welneen; dit is immers haar neef. Ik spreek van haar
broer....
MEVR. HOLT. ... den verongelukten Toennesen....
MEVR. RUMMEL. Johan heette hij. Hij ging naar Amerika....
MEVR. HOLT. Hij _moest_ naar Amerika ... begrijpt u?
MEVR. LYNGE. En had hij nu die leelijke historie?
MEVR. RUMMEL. Ja, het was iets ... hoe zal ik het noemen...? Het was
iets met Dina's moeder. O, ik weet 't nog of het gisteren
|