er de waarheid van zijn hart niet aan
eenig levend ideaal durven geven. Hij was teruggeweken voor de liefde:
in de werkelijkheid kende hij alleen de _comedie_ van de liefde, en hij
had zijn hart, de overgaaf van zijn geheele persoonlijkheid, niet over
voor een _comedie_. Zoo schiep hij, dichter en kunstenaar, in
vereenzaming zijn ideaal als dat van een eenzame tegenover het leven,
alsof er geen andere macht van vernieuwing bestond dan het eigen talent
en de eigen wil (_Brand_). De kunstenaar sloot zich op in zijn sfeer van
kunst.
Wat hij voortaan van zijn kunst gaf voor het leven van zijn volk, dat
waren satires en "fratsen", "diergestalten" en caricaturen,--verwrongen
schaduwbeelden van het nooit meer te vervullen ideaal dat in zijn hart
bleef opgeborgen,--het ideaal dat de verholen achtergrond was voor zijn
misvorming van het leven. En de dichter-kunstenaar was in 't oog van de
wereld gehuwd met Maja, den schijn van de werkelijkheid.
Daar ontmoette hem weder, midden in het gewone leven, de illusie van het
ideaal. Het ideaal kwam als een droomgestalte, en het was alsof het den
dichter in het leven had gevolgd en gezocht, nu hij zelf het ideaal niet
meer in 't leven wilde zoeken of volgen.
Maar kon zij, Irene, de eenmaal verstootene, de zwaar beproefde, nog
langer de illusie geven van het ideaal? Was deze Irene nog een
vredebrengster die het leven zou vervullen en vernieuwen? De harde
lotsbestemming had haar in handen overgeleverd van het brutale
levensgenot. Zij was gekneusd, verminkt, bijna ontzield, een
levend-doode,--de ideale kunst was ten prooi geweest aan naturalisme en
grove zinnelijkheid.
Toch....
De dichter zag haar in de oogen. Zijn medelijden met het leven was
ontwaakt, en met het ontwaken van zijn levensgevoel ontsloot zich in
zijn hart de teruggedrongen en opgepreste behoefte aan een vereeniging
van ideaal en leven, van kunst en gevoel. Hij zag haar in de starre
oogen: daar lag alleen rust en bevrediging; liefde welde in hem op voor
wat geslagen was en verbroken,... zijn liefde zou redden en heelen. De
oude scheppingsdrang hernieuwde zich.... Laat Maja, de schijngezellin,
vrij zijn, laat haar den satyr in 't gebergte volgen of hem bedriegen,
't is den kunstenaar om 't even: hij wil zijn weergevonden ideaal,
Irene, opvoeren op hoogten van bergen in de reinheid en den glans van
het hooggestemde leven,--het brenge dan wat het wil.
* * * * *
Op die wijze houdt de
|