zwager? Denk je dat
ik bij de kunstrijders hoor? Neen; ik heb wel allerlei kunsten
uitgehaald en mij dikwijls gek aangesteld....
MEVR. RUMMEL. Hm....
LONA. ... maar kunststukken op een paard heb ik nooit vertoond.
BERNICK. Dus toch niet....
MEVR. BERNICK. O, goddank!
LONA. Neen, wij reisden heusch net als andere fatsoenlijke menschen ...
wel tweede klasse, maar dat zijn wij gewend.
MEVR. BERNICK. _Wij_, zeg je?
BERNICK (_een stap naderbij_). Wie "wij"?
LONA. Ik en mijn kind, natuurlijk.
DE DAMES (_verschrikt_). Haar kind!
HILMAR. Wat!
ROeRLUND. Nu, ik moet zeggen...!
MEVR. BERNICK. Wat bedoel je toch, Lona?
LONA. Ik bedoel natuurlijk John; ik heb geen ander kind dan John, zoover
ik weet,... of Johan, zooals jullie hem noemden....
MEVR. BERNICK. Johan...!
MEVR. RUMMEL (_zachtjes tegen mevr. Lynge_). De beruchte broer!
BERNICK (_weifelend_). Is Johan bij je?
LONA. Zeker, zeker; ik reis nooit zonder hem. Maar jullie ziet er zoo
bedrukt uit. En je zit hier in 't halfdonker en naait aan iets wits....
Er is toch geen sterfgeval in de familie?
ROeRLUND. Mejuffrouw, u bevindt zich hier in de "Vereeniging voor moreel
Verdorvenen"....
LONA (_halfluid_). Wat zegt u? Deze nette deftige dames zouden...?
MEVR. RUMMEL. Neen ... daar is nu toch het eind van weg....
LONA. Och zoo, ja! Begrepen ... begrepen! Maar wat drommel, dat is
mevrouw Rummel! En daar ginds zit mevrouw Holt ook! Nou, we zijn er alle
drie niet jonger op geworden sedert wij elkaar het laatst gezien hebben.
Maar luistert nu eens, lieve menschen, laat nu de moreel-verdorvenen een
dagje wachten; daar worden zij niet slechter van. Een oogenblik van
vreugde als dit....
ROeRLUND. Een terugkeer is niet altijd een oogenblik van vreugde.
LONA. Zoo? Wat leest u dan in uw Bijbel, dominee?
ROeRLUND. Ik ben geen dominee.
LONA. Nou, dan wordt u 't toch zeker wel eens.... Maar foei, foei,...
dat moreele linnengoed heeft zoo'n lucht van bederf ... precies een
lijkwa. Ik ben gewend aan de lucht van de prairieen zal ik je maar
zeggen.
BERNICK (_veegt zijn voorhoofd af_). Ja, 't is hier waarlijk een beetje
bedompt.
LONA. Wacht maar; we zullen wel uit dien grafkelder naar boven zien te
komen. (_Trekt de gordijnen open_). Het volle daglicht moet hier
invallen als de jongen komt. Dan zal je eens een jongen zien die zich
gewasschen heeft.
HILMAR. Oeh!
LONA (_zet deur en ramen open_) ... ja, dat is te zeggen, wanneer hij
|