is zijn kracht gestegen, hoe is niet
alleen zijn stem maar ook zijn verbeelding losgekomen in deze twee
scheppingen van de ochtendschemering!--De eene schepping rauw als de
morgen en kloek als het morgenbesluit tot hardnekkigen arbeid, de andere
speelsch en steelsch als de dartele dageraad, overmoedig vertrouwend in
de bedriegelijke hoop van het jonge licht!
* * * * *
Wijder strekten intusschen zijn gedachten[47]. Rome had het hem
aangedaan. Hij wilde eeuwigheid opnemen in zijn geest. Het onderwerp van
Julianus den Afvallige lokte hem aan, den keizer die op de samenkomst
van twee wereldwegen stond, Keizermacht en Christendom:--hier, de oude
wereld door het Romeinsche Keizerrijk tot een eenheid gebracht en
gevormd; daar, de nieuwe Christelijke wereld, haar eenheid zoekend in
een beginsel hooger dan de menschengemeenschap;--den keizer die, als in
morgenschemering gehuld, het matte oog gericht hield op een nevelige
toekomst waarin het hoogere beginsel, met de menschenwereld verzoend,
een nieuweren vorm van beschaving en gemeenschap zou vestigen.
De tijd werkte aan de conceptie van den dichter mee[48], en moest
daaraan meewerken. Want de geest van Ibsen had distantie noodig[49]. En
't is al opmerkelijk, dat de dichter pas voor goed aan den dramatischen
arbeid voor zijn keizersthema kon beginnen, toen hij Rome verlaten had
en in Duitschland zijn woonplaats had opgeslagen, zoo was het niet
minder van gewicht voor hem, dat hij ook nog de ervaring kreeg van het
groot gebeuren tusschen de jaren 1864 en 1871[50]. Die ondervinding
bevrijdde eerst zijn geest volledig: de neergang van het Fransche
Keizerrijk, de opkomst en het snel vergaan der Commune van Parijs, de
jonge macht van het Duitsche Rijk,--dat alles gaf zijn blik eerst de
energie om in de verte te zien.
Hij keek niet langer in een benepen omgeving, noch van menschen, noch
van eigen hart. Neen, hij doorbrak met den zwaai van zijn hamer den
nauwe mijngangen van pietisch zondegevoel en berouwvolle verslagenheid,
hij verruimde zijn ziel; en hij ging iets begrijpen, buiten den
benauwden kring om van zijn persoonlijkheid, buiten den beperkenden
cirkel van het oogenblik om,--iets begrijpen van het wereldgebeuren, hoe
daar machten waren die ondergingen en die toch de toekomst voor zich
hadden, maar die toekomst niet konden verkrijgen, wanneer zij niet op
hun tijd en voor een tijd waren ondergegaan.... Het lot zwaaide den
hamer hard, maar he
|