n. Daarom verzette ik er mij tegen; en zoo werd toen de binnenlijn
aangenomen.
HILMAR. Die zal de steden in den omtrek toch niet aandoen.
BERNICK. Maar die zal onze stad aandoen, mijn waarde Hilmar, want nu
wordt er een zijlijn aangelegd.
HILMAR. O zoo; een nieuw plan dus.
RUMMEL. En wat een prachtig plan ook, he?
ROeRLUND. Hm....
VIGELAND. 't Kan niet ontkend worden dat de Voorzienigheid als 't ware
het terrein heeft klaar gemaakt voor een zijlijntje.
ROeRLUND. Meent u dat in ernst, mijnheer Vigeland?
BERNICK. Ja, ik moet toegeven, dat ik het ook als een bestiering
beschouw dat ik in 't voorjaar voor zaken op reis was op 't land, en
toevallig langs een weg door 't dal kwam, waar ik vroeger nooit geweest
was. Als een lichtstraal kwam het denkbeeld in mij op, dat hier een
zijlijn naar onze stad te maken moest zijn. Ik heb een ingenieur er heen
gezonden en den weg laten opnemen; hier heb ik de voorloopige
berekeningen en kostenopgaven; niets staat den aanleg in den weg.
MEVR. BERNICK (_met de andere dames vooruitgekomen in de tuindeur_).
Maar lieve man, dat je dat alles zoo voor ons verborgen hebt gehouden.
BERNICK. Och, mijn goede kind, jullie zoudt immers toch niet begrepen
hebben hoe dat alles in elkaar zat. Ik heb er overigens met geen levende
ziel over gesproken, voor van daag. Maar nu is het beslissende oogenblik
gekomen, nu moet er openlijk en met alle kracht gewerkt worden. Ja, al
moest ik mijn heele bestaan er aan geven, ik zal de zaak doorzetten.
RUMMEL. Wij ook, Bernick, daar kan je op vertrouwen.
ROeRLUND. Heeft u dan waarlijk zooveel verwachtingen van die onderneming,
heeren?
BERNICK. Ja, dat zal waar zijn. Wat een hefboom zal die niet kunnen
worden voor onze heele maatschappij? Denk maar eens aan de groote
bosschen die toegankelijk gemaakt zullen worden; denk aan de rijken
ertslagen die in exploitatie kunnen worden genomen; denk aan de rivier
met haar talrijke watervallen! Wat een industrie kan zich daar
ontwikkelen!
ROeRLUND. En vreest u niet dat een drukker verkeer met een verdorven
buitenwereld...?
BERNICK. Neen, wees maar gerust, mijnheer Roerlund. Ons klein nijver
stadje staat, Goddank, tegenwoordig op een standpunt van gezonde
moraliteit. Wij hebben allen ons best gedaan om den bodem te draineeren,
als ik 't zoo noemen mag; en dat zullen wij ook verder doen, ieder op
zijn manier. U, mijnheer Roerlund, blijft voortgaan met uw zegenrijk werk
in school en huisgezin. Wij,
|