tafel lag uitgespreid, en zette
den vinger op de plaats, waar de opgegeven breedte- en lengtegraden
elkander kruisten.
De zee heeft stroomen als het vaste land; het zijn bijzondere
stroomen, kenbaar aan hun warmtegraad, aan hunne kleur, en van welke
de merkwaardigste den naam van Golfstroom draagt. De wetenschap heeft
op den aardbol de richting van vijf hoofdstroomen aangewezen, een in
het noorden en een in het zuiden van den Atlantischen Oceaan, twee
anderen in het noorden en zuiden van de Stille Zuidzee, en een vijfde
in het zuiden van den Indischen Oceaan; zelfs is het waarschijnlijk,
dat er een zesde in het noorden van diezelfde zee bestaan heeft,
toen de Kaspische zee en het meer Aral met de groote Aziatische meren
verbonden, slechts eene groote uitgestrektheid water vormden.
Op de plaats der wereldkaart, waarop ik den vinger hield, vertoonde
zich een van die stroomen, de Kuroskivo der Japanneezen, de Zwarte
stroom, welke, uit de golf van Bengalen komende, door de straat
van Malakka en langs de kust van Azie stroomt, en dan in de Stille
Zuidzee zich met een bocht naar de Aleutische eilanden wendt; hij voert
kamferboonen en andere Indische voortbrengselen met zich, en is door
de helderblauwe kleur van zijn water duidelijk te onderscheiden van de
golven van den Oceaan. Dezen stroom zou de Nautilus volgen; ik volgde
dien met het oog op de kaart, en zag hem zich in den oneindig grooten
Oceaan verliezen, zelfs voelde ik er mij reeds door medeslepen, toen
Ned Land en Koenraad de zaal binnentraden. Mijne wakkere lotgenooten
bleven als versteend staan op het gezicht van zoovele wonderen,
als hier opeen gestapeld lagen.
"Waar zijn wij?" riep Ned uit; "in het museum te Quebec?"
"Met mijnheers goedvinden zou ik eer zeggen, dat het bij ons in de
Galeries de Zooelogie was," zeide Koenraad.
"Vrienden," antwoordde ik, terwijl ik hen wenkte om binnen te komen,
"gij zijt noch in Canada, noch in Frankrijk, maar aan boord van de
Nautilus, vijftig meter onder het oppervlak der zee."
"Ik moet mijnheer gelooven, omdat hij het verzekert," zeide Koenraad;
"maar op mijn woord, de zaal is zoo schoon, dat zij zelfs een Vlaming
als mij verbaast."
"Verwonder u, mijn vriend, en kijk goed rond, want voor iemand, die
zooveel liefhebberij in het rangschikken en in klassen indeelen heeft
als gij, is hier werk in overvloed...."
Ik behoefde hem niet aan te moedigen; de brave jongen boog zich over
de glazen kasten en mompelde allerl
|