*
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
GEHEIMENISSEN.
De zon was ondergegaan. De bergen wierpen een donkere schaduw over het
Palmbosch en lieten geen plaats voor de zachte violettinten, die bij den
overgang van dag op nacht het oog zoo liefelijk kunnen streelen. De
nacht viel vroeg en snel in. Om het duister in de tent te verdrijven
brachten de slaven vier bronzen kandelaars, een op elken hoek der tafel.
Iedere kandelaar had vier armen, en iedere arm droeg een zilveren lamp.
Bij het schijnsel van dit licht zaten de dischgenooten nog geruimen tijd
te praten in de Syrische taal, die in die streken algemeen gebruikelijk
was.
De Egyptenaar verhaalde aan Ben-Hur zijne ontmoeting met de twee
vrienden, en berekende met den Sheik, dat het in December achtentwintig
jaar geleden was, dat hij en zijne metgezellen met haast het Joodsche
land verlaten en in zijne tent gewoond hadden.
Ben-Hur luisterde met groote belangstelling, als naar een openbaring van
het hoogste belang voor de geheele wereld, en bovenal voor het volk
Israel.
De lezer bedenke, dat de jonge Israeliet sedert zijn vroegste jeugd van
den Messias gehoord had. In de school had hij de profetieen dienaangaande
hooren voorlezen. De komst van den langverwachte was het onderwerp van
veler gesprekken. In de synagogen, in den Tempel, op feest- en
vastendagen, in het openbaar en in de stille binnenkamer verkondigden de
Joodsche leeraars den Messias, totdat alle kinderen Israels, waar zij
zich ook bevonden, naar Hem uitzagen. De groote vraag was: Wanneer zal
Hij komen? Want dat Hij komen zou als Koning der Joden, als wereldsch
koning, als hun koning, dit stond vast. Door hen zou Hij de wereld
veroveren, en haar ten hunnen bate en in den naam van God voor altijd
aan zich onderwerpen.
Maar wat was de reden dat Israel geen oog had gehad voor dat kind van
Bethlehem? Hoe kwam het dat hij er nooit van gehoord had? Balthasar
moest hem opheldering geven: Waar was dat kind nu? En wat moest het
doen?
--Kon ik u dat maar zeggen, antwoordde Balthasar. Wist ik maar waar hij
zich ophoudt, ik zou mij dadelijk opmaken en tot hem gaan. Zeeen noch
bergen zouden mij kunnen weerhouden.
--Hebt gij getracht hem te vinden? vraagde Ben-Hur.
--Zeker. Zoodra ik afscheid genomen had van mijn vriend Ilderim stelde
ik een onderzoek in, om te vernemen wat van het kind geworden was. Een
jaar was echter voorbijgegaan, en ik wilde niet zelf naar Judea
terugkeeren, omdat Herodes nog steeds op d
|