Ik ben ook zeer voor vooruitgang, meneer.
BERNICK. Ja, voor je eigen kleinen kring, voor den werkmansstand. O, ik
ben wel op de hoogte van je drijven; je houdt toespraken; je stookt de
menschen op; maar als het er op aan komt iets nieuws aan te pakken,
zooals nu met onze machines, dan wil je er niet aan meedoen, dan wordt
je bang.
AUNE. Ja, ik word net bang, meneer Bernick. Ik word bang voor velen wie
de machines het brood uit den mond nemen. Meneer de consul spreekt zoo
dikwijls van rekening houden met de maatschappij, maar ik geloof dat de
maatschappij toch ook wel haar plichten heeft. Hoe durven de wetenschap
en het kapitaal het wagen die nieuwe uitvindingen in te voeren, voor de
maatschappij een geslacht heeft opgekweekt dat ze weet te gebruiken?
BERNICK. Je leest en denkt te veel, Aune; dat doet je geen goed;
daardoor wordt je ontevreden met je stand.
AUNE. Neen meneer, dat is het niet; maar ik kan het niet aanzien dat de
eene brave werkman na den andere wordt weggezonden en broodeloos gemaakt
om die machines.
BERNICK. Hm; toen de boekdrukkunst werd uitgevonden, werden er ook heel
wat schrijvers broodeloos gemaakt.
AUNE. Zou meneer zich over die kunst zoo verheugd hebben, als hij toen
een schrijver was geweest?
BERNICK. Ik heb je niet laten komen om met je te redetwisten. Ik heb je
laten roepen om je te zeggen dat de in reparatie liggende "Indian Girl"
klaar moet zijn om overmorgen uit te zeilen.
AUNE. Maar, meneer....
BERNICK. Overmorgen, hoor je, gelijk met ons eigen schip; geen uur
later. Ik heb goede redenen om daar achter heen te zitten. Heb je van
ochtend de courant gelezen? Zoo; dan weet je ook dat de Amerikanen weer
opstootjes gemaakt hebben. Die bandelooze troep zet de heele stad
overeind; er gaat geen nacht om dat er niet gevochten wordt in de
herbergen en op straat; van andere gemeene dingen spreek ik nu maar
niet.
AUNE. Ja, het is gemeen volk, dat is zeker.
BERNICK. En wie krijgt de schuld van dat alles? Ik natuurlijk. Ja, op
mij wordt er over gescholden. De krantenschrijvers schimpen er in
bedekte termen op, dat wij al onze werkkracht aan "de Palmboom"
besteden. Ik, op wie de taak rust, door mijn voorbeeld invloed uit te
oefenen op mijn medeburgers, ik moet mij zulke dingen onder den neus
laten wrijven. Dat duld ik niet. Ik ben er niet van gediend dat mijn
naam op die manier beklad wordt.
AUNE. O, meneer's naam is zoo best ... die kan daar wel tegen ... en nog
wel tegen vee
|