l meer!
BERNICK. Nu niet. Juist tegenwoordig heb ik alle achting en
welwillendheid, die mijn medeburgers mij schenken willen, zeer noodig.
Ik heb, zooals je misschien al gehoord hebt, plannen voor een groote
onderneming; maar gelukt het slecht-gezinde menschen het onbepaalde
vertrouwen in mij aan het wankelen te brengen, dan kunnen daaruit voor
mij de grootste moeilijkheden voortkomen. Daarom wil ik, het koste wat
het wil, de kwaadaardige en lasterende krantenschrijvers geen vat op mij
geven, en daarom heb ik de termijn op overmorgen bepaald.
AUNE. Meneer de consul, u zou evengoed de termijn op van middag kunnen
bepalen.
BERNICK. Je bedoelt dat ik iets onmogelijks verlang?
AUNE. Ja, met het aantal werklui, waarover wij nu kunnen beschikken....
BERNICK. Goed ... best;... dan zullen wij ons van elders voorzien.
AUNE. Wil u waarlijk nog meer van onze oude werklui ontslaan?
BERNICK. Neen, daar denk ik niet over.
AUNE. Want ik geloof zeker dat het kwaad bloed zetten zou, zoowel in de
stad als in de kranten, als u dat deed.
BERNICK. Dat 's niet onmogelijk. Daarom zullen wij het dan ook niet
doen. Maar, als de "Indian Girl" overmorgen niet zeilklaar is, dan
ontsla ik jou.
AUNE (_met een schok_). Mij! (_hij lacht_). Dat zeit meneer toch zeker
maar voor de grap.
BERNICK. Daar zou ik maar niet te veel op vertrouwen, als ik jou was.
AUNE. Zou u er waarlijk over denken om _mij_ weg te zenden? Mij, terwijl
mijn vader en mijn grootvader hun leven lang op de werf gediend hebben,
en ik zelf ook....
BERNICK. En wie is het, die er mij toe noodzaakt?
AUNE. U verlangt het onmogelijke, meneer.
BERNICK. O, met wat goeden wil is niets onmogelijk. Ja of neen; geef mij
een bepaald antwoord, of ik ontsla je op slag.
AUNE (_een stap nader_). Meneer de consul, heeft u goed bedacht wat het
beteekent, een oud werkman te ontslaan? U denkt, dan moet hij maar wat
anders zoeken. O ja, dat kan hij ook wel; maar is het daarmee afgedaan?
U moest er eens bij zijn, in het huis van zoo'n weggestuurden werkman,
als hij 's avonds thuiskomt en zijn gereedschapskist binnen zijn deur
zet.
BERNICK. Denk je dat ik zoo maar luchthartig-weg laat gaan? Ben ik niet
altijd een goede patroon geweest?
AUNE. Des te erger, meneer. Juist daarom zullen ze thuis niet _u_ de
schuld geven; zij zullen er mij niet over aanspreken, want dat durven
zij niet; maar ze zullen naar me kijken als ik het niet merk, en denken:
dat zal zeker wel verdi
|