JOHAN (_kijkt hen een poos na_). Hm.... (_hij wil den tuin ingaan. Op
hetzelfde oogenblik komt Martha met een mandje aan haar arm van
rechts_).
JOHAN. Kijk eens aan, Martha!
MARTHA. O ... Johan ... ben jij het?
JOHAN. Ook al zoo vroeg op het pad?
MARTHA. Ja. Wacht maar even, als je wilt; de anderen zullen wel dadelijk
komen. (_Wil naar links weggaan_).
JOHAN. Hoor eens, Martha, heb je altijd zoo'n haast?
MARTHA. Ik?
JOHAN. Gisteren liep je ook al weg, zoodat ik geen woord met je kon
praten, en van daag....
MARTHA. Ja, maar....
JOHAN. Vroeger waren wij toch altijd bij elkaar, wij twee oude
speelkameraden.
MARTHA. Och, Johan, dat is zoo heel, heel lang geleden.
JOHAN. Wel, het is op den kop af vijftien jaar geleden, niet meer en
niet minder. Vindt je soms dat ik zoo erg veranderd ben?
MARTHA. Jij? O ja, jij ook, hoewel....
JOHAN. Nou wat?
MARTHA. Och ... niets.
JOHAN. Je schijnt niet erg blij te zijn om me terug te zien.
MARTHA. Je heb zoo lang gewacht ... _te_ lang.
JOHAN. Gewacht? Dat ik terugkomen zou?
MARTHA. Ja.
JOHAN. En waarvoor dacht je dat ik terugkomen zou?
MARTHA. Om goed te maken wat je misdaan hebt.
JOHAN. Ik?
MARTHA. Heb je vergeten dat er een vrouw in ellende en schande gestorven
is door jouw schuld? Heb je vergeten, dat door jouw schuld de beste
jaren van een opgroeiend meisje vergald werden?
JOHAN. En dat moet ik van jou hooren? Martha, heeft je broer dan
nooit...?
MARTHA. Wat?
JOHAN. Heeft hij nooit...; nu ja, ik bedoel, heeft hij nooit zooveel als
een woord tot mijn verontschuldiging gezegd?
MARTHA. Och, Johan, je kent immers Karsten's strenge principes wel.
JOHAN. Hum..., ja zeker, zeker ken ik de strenge principes van mijn
ouden vriend Karsten wel.... Maar dat is toch...! Wel!... Ik sprak zoo
even met hem. Ik vind dat hij opvallend veranderd is.
MARTHA. Hoe kan je dat zeggen? Karsten is toch altijd zoo'n uitstekend
mensch geweest.
JOHAN. Zoo was het eigenlijk niet bedoeld; maar dat doet er niet toe.
Hm; nu begrijp ik pas in welk licht je mij gezien hebt; je hebt gewacht
en uitgekeken naar de terugkomst van den verloren zoon.
MARTHA. Johan, ik zal je zeggen in welk licht ik je gezien heb (_wijst
naar den tuin_). Zie je haar, die daarginder in het gras met Olaf
speelt? Dat is Dina. Herinner je je nog dien verwarde brief dien je mij
schreef toen je weg ging? Je schreef dat ik in je gelooven moest. Ik heb
in je geloofd, Johan. Al d
|