onder duur of grens. Dat de wet kan
beslissen en zich aanmatigt te beslissen dat ik iemand ben ongeschikt
om met mijne eigen kinderen samen te zijn, is iets volslagen
afschuwwekkends voor mij. De schande der gevangenis is daarmede
vergeleken niets. Ik benijd de andere mannen die samen met mij de
binnenplaats treden. Ik weet zeker dat hun kinderen hen wachten, naar
hun komst uitzien en goed voor hen zullen zijn.
De armen zijn wijzer, liefderijker, vriendelijker, gevoeliger dan wij.
In hun oogen is de gevangenis een ramp in iemands leven, een ongeluk,
een speling van het toeval, iets dat medegevoel opwekt in anderen. Zij
spreken van iemand die in de gevangenis is, eenvoudig als van een "in
moeite". Het is hun gewone zegswijze, en de uitdrukking heeft in zich
de volmaakte wijsheid der liefde. Bij menschen van onzen eigen stand
is het anders. Bij ons maakt de gevangenis iemand tot paria. Ik en
menschen als ik hebben nauwelijks recht op lucht en zon. Onze
tegenwoordigheid smet de genoegens van anderen. Wij zijn nergens
welkom wanneer wij weer voor den dag komen. Het schemerlicht der maan
wordt ons niet gegund. Zelfs onze kinderen worden van ons weggenomen.
Deze liefelijke banden met de menschheid worden verscheurd. Wij worden
veroordeeld tot eenzaamheid terwijl onze zonen nog leven. Men onthoudt
ons het eene dat ons zou kunnen heelen en ophouden, dat balsem zou
kunnen strijken op het gekneusde hart en vrede schenken aan de ziel in
haar leed....
Ik moet mij bekennen dat ik zelf mij te gronde richtte, en dat niemand
groot of klein te gronde gericht kan worden dan door zijn eigen hand.
Ik ben volkomen bereid het te bekennen. Ik tracht het te bekennen al
denkt men op het oogenblik dat het niet zoo is. Deze meedoogenlooze
aanklacht breng ik zonder mededoogen tegen mijzelf in. Wat de wereld
mij aandeed, moge verschrikkelijk zijn geweest,--wat ik mijzelf
aandeed, was verreweg verschrikkelijker.
Ik was een man die in symbolische betrekking stond tot de kunst en de
geestesbeschaving van mijn tijd. Ik had dit zelf in den vroegen
dageraad van den mannelijken leeftijd ingezien en had daarna mijne
tijdgenooten gedwongen het in te zien. Weinigen nemen zulk een
stelling in tijdens hun eigen leven en zien die stelling op zulk een
wijze erkend. Gewoonlijk wordt zij, indien ooit, bepaald door den
geschiedschrijver of den criticus lang nadat zoowel de man als zijn
tijd zijn voorbijgegaan. Met mij ging het anders. Ik heb het zelf
gevoeld
|