. Als hij zegt: "Vergeeft uwen vijanden", zegt hij dat niet ter
wille van den vijand, maar ter wille van onszelf, en omdat liefde
schooner is dan haat. Bij de vermaning die hij geeft aan den rijken
jongeling: "Verkoop al wat gij hebt en geef het den armen", denkt hij
niet aan den toestand der armen, maar aan de ziel van den jongeman, de
ziel die door rijkdom verdorven werd. In zijn levensopvatting is hij
een met den kunstenaar die weet dat volgens de onontkoombare wet der
zelfvolmaking de dichter moet zingen en de beeldhouwer denken in
brons en de schilder de wereld maken tot den spiegel zijner
stemmingen, zoo vast en zeker als de meidoorn moet bloeien in de lente
en het koren gouden worden in den oogsttijd, en de maan op haar
voorgeschreven baan verkeeren van schijf tot sikkel en van sikkel tot
schijf.
Maar al heeft Christus niet tot de menschen gezegd: "Leeft voor
anderen", hij heeft duidelijk aangetoond dat er volstrekt geen
verschil bestond tusschen de levens der anderen en ons eigen leven.
Hierdoor gaf hij den mensch een wijdstrekkende, een Titanische
persoonlijkheid. Sinds zijn komst is de geschiedenis van elk
afzonderlijk individu de geschiedenis der wereld of kan dat worden.
Natuurlijk heeft de beschaving de persoonlijkheid der menschen
verscherpt. De kunst heeft onzen geest duizendvoudig gemaakt. Zij die
den gemoedsaanleg van den kunstenaar bezitten, gaan in ballingschap
met Dante, en leeren hoe bitter het brood van vreemden smaakt, en hoe
steil andermans trappetreden zijn; zij bereiken voor een oogenblik de
wolkelooze rust van Goethe, en toch weten zij maar al te wel hoe
Baudelaire kreet tot God:
"O Seigneur, donnez-moi la force et le courage
De contempler mon corps et mon coeur sans degout."
Uit Shakespeares sonnetten puren zij, mogelijk tot hun eigen schade,
het geheim zijner liefde en maken het tot hun eigen; zij zien met
nieuwe oogen het moderne leven aan, omdat zij geluisterd hebben naar
een van Chopins nocturnes, of omdat zij Grieksche kunst onder de oogen
hebben gehad, of omdat zij gelezen hebben het verhaal van den
hartstocht van een of anderen langgestorven man voor een of andere
langgestorven vrouw wier haar was gelijk draden fijn goud en wier mond
was als een granaatappel. Maar het medevoelen van den
kunstenaarsaanleg houdt zich noodzakelijk bezig met wat uiting
gevonden heeft. In woord of kleuren, achter de geverfde maskers van
een Aischyleisch drama of door de doorboorde en onderling v
|