r en fijn linnen gekleed zou
zijn, en de ziel binnenin mij krank van haat.
En ik zal inderdaad geen moeilijkheden ondervinden. Wanneer gij
liefde werkelijk behoeft, zult gij haar op u vinden wachten.
Ik behoef niet te zeggen dat mijn taak daarmede niet ophoudt. Het zou
vergelijkelijkerwijze gemakkelijk zijn als dit zoo was. Daar ligt veel
meer voor mij. Ik moet veel steiler heuvelen beklimmen en veel
donkerder valleien doorgaan. En allen bijstand moet ik uit mijzelf
halen. Noch godsdienst of moraal, noch rede kan mij eenigszins helpen.
De moraal komt mij niet te hulp. Ik ben buiten de wet geboren. Ik ben
een van hen die geschapen zijn voor uitzonderingen, niet voor wetten.
Maar al zie ik dat er niets verkeerds is in wat men doet, ik zie
tevens dat er iets verkeerds kan wezen in wat men wordt. Het is goed
dat ik dit geleerd heb.
Godsdienst helpt mij niet. Het geloof dat anderen geven aan wat
onzienlijk is, geef ik aan wat men kan aanraken en aanschouwen. Mijn
goden wonen in tempelen met handen gemaakt; en binnen den kring der
feitelijke ervaring heb ik mijn geloof volkomen en volledig gemaakt,
te volledig mogelijk, want als velen of allen van diegenen die hun
hemel op deze aarde hebben geplaatst, heb ik er niet enkel de
schoonheid van den hemel, maar ook den afschuw der hel gevonden.
Wanneer ik over godsdienst hoegenaamd denk, gevoel ik als lust een
orde te stichten voor hen die niet kunnen gelooven: de Broederschap
der Vaderloozen zou men haar kunnen noemen, waarin op een altaar
waarop geen kaars brandde, een priester in wiens hart vrede geen
woning had, de mis zou dienen met ongeheiligd brood en een ledigen
wijnkelk. Om waar te zijn, moet alles een voorwerp van godsdienst
worden. En agnosticisme behoort zijn eeredienst te hebben evenzeer als
geloof. Het heeft zijn martelaren gezaaid, het behoort zijn heiligen
te oogsten, en God dagelijks te prijzen dat hij zich voor den mensch
verstoken heeft. Maar hetzij mijn godsdienst geloof of agnosticisme
zij, het mag niets wezen, dat uitwendig voor mij is. Zijn zinnebeelden
moeten mijn eigen schepping zijn. Slechts datgene is geestelijk, dat
zijn eigen gedaante schept. Indien ik zijn geheim niet in mijzelf
vind, zal ik het nergens vinden: als ik het niet reeds bezit, zal het
nimmer tot mij komen.
De rede helpt mij niet. Zij zegt mij dat de wetten waaronder ik
veroordeeld ben, verkeerde en onrechtvaardige wetten zijn, en dat het
stelsel waaronder ik geleden heb, een verke
|