oodig is, dat tusschen roem en
eerloosheid maar een schrede is of nog minder dan dat.
Toch, juist in het feit dat de menschen mij zullen herkennen overal
waar ik ga, en wat zijn dwaasheden aangaat, alles omtrent mijn leven
zullen weten, kan ik ook iets goeds voor mij ontdekken. Het zal mij de
noodwendigheid inprenten van mij weer als kunstenaar te doen gelden,
en dat zoo snel als ik bij mogelijkheid kan. Indien ik slechts een
enkel schoon kunstwerk zal kunnen voortbrengen, zal ik instaat zijn
boosaardigheid haar venijn en lafhartigheid haar grijns te ontrooven,
en de tong van den smaad bij den wortel uit te rukken.
En als ik, zooals ik werkelijk doe, tegenover het leven als tegenover
een raadsel sta, staat het leven niet minder tegenover mij als
tegenover een raadsel. De menschen moeten een of andere houding tegen
mij aannemen en zoodoende een oordeel vellen zoowel over zichzelven
als over mij. Ik behoef wel niet te zeggen dat ik geen bepaalde
persoonlijkheden bedoel. De eenige menschen met wie ik nu gaarne zou
omgaan, zijn kunstenaars en menschen die geleden hebben: menschen die
weten wat schoonheid is, en menschen die weten wat smart is. Niemand
anders boezemt mij belangstelling in. Ook stel ik geen enkelen eisch
aan het leven. Alles wat ik besproken heb, heeft enkel te maken met
mijn eigen geestelijke houding tegenover het leven in zijn geheel, en
ik gevoel dat niet beschaamd te zijn over het feit dat ik straf
ondergaan heb, een der eerste dingen is, die ik moet bereiken, ter
wille van mijn eigen vervolmaking en omdat ik zoo onvolkomen ben.
Dan moet ik leeren gelukkig zijn. Eenmaal wist ik het, of dacht het te
weten, bij instinkt. Toen was het altijd lente in mijn hart. Mijn
gemoedsgesteldheid was verwant met vreugde. Zooals men een beker tot
den rand vult met wijn, vulde ik mijn leven tot den rand met genot. Ik
nader het leven nu van een volslagen nieuwen kant. En zelfs mij een
denkbeeld te maken van geluk is vaak uiterst moeilijk voor mij. Ik
herinner mij hoe ik eens in mijn eerste jaar te Oxford las in Pater's
_Renaissance_ (dat boek dat zulk een wonderbaren invloed op mijn
leven heeft gehad) hoe Dante diep in den Inferno hen plaatst, die
eigenzinnig leven in droefenis, en hoe ik naar de boekerij van het
College ging en de plaats opsloeg in de _Divina Commedia_ waar
onderin het sombere moeras diegenen liggen die "gemelijk waren in de
zoete lucht", die altijd door zeggen door hun zuchten heen:
|