"Tristi fummo
Nell' aere dolce, che dal sol s'allegra."
Ik wist dat de Kerk _acidia_ veroordeelde, maar het gansche
denkbeeld leek mij volkomen fantastisch, juist de soort van zonde,
verbeeldde ik mij, om uit te vinden voor een priester die niets van
het werkelijke leven afwist. Ook kon ik niet begrijpen hoe Dante die
zegt dat "smart ons herhuwt met God", zoo hard kon geweest zijn voor
hen die op den weemoed verliefd waren, indien er werkelijk zulke
wezens bestonden. Ik vermoedde niet dat dit eenmaal voor mij een der
grootste verzoekingen van mijn leven zou worden. Terwijl ik in de
gevangenis te Wandsworth was, haakte ik naar den dood. Het was mijn
eenige begeerte. Toen ik na twee maanden hospitaal hierheen
overgebracht werd en ik bevond dat mijn lichamelijke gezondheid
gaandeweg verbeterde, kwam ik tot de heftigste verwoedheid. Ik besloot
zelfmoord te plegen op den eigen dag waarop ik de gevangenis verlaten
zou. Mettertijd ging die booze stemming over, en ik vatte het plan op
om te leven, maar om neerslachtigheid te dragen zooals een koning zijn
purper draagt: nooit zou ik weer glimlachen, ieder huis waar ik
binnentrad, zou ik maken tot een huis van rouw, ik zou mijn vrienden
in loome droefenis met mij doen wandelen, ik zou hun leeren dat
droefgeestigheid het ware geheim des levens is, ik wilde hen verlammen
met de smart van een ander, ik wilde hun leven verderven met mijn
eigen leed. Nu ben ik volkomen anders gestemd. Ik zie in dat het
zoowel ondankbaar als onvriendelijk van mij zou zijn een zoo lang
gezicht te trekken, dat wanneer mijn vrienden mij kwamen bezoeken, zij
een nog langer gezicht moesten zetten om hun medegevoel te toonen; of
om, als ik hen te gast wilde hebben, hen uit te noodigen in
stilzwijgen aan te zitten bij bittere kruiden en gerechten van een
begrafenismaal. Ik moet leeren opgewekt te zijn en gelukkig.
De laatste twee gelegenheden dat het mij vergund was mijn vrienden
hier bij mij te zien, deed ik mijn best zoo opgewekt mogelijk te zijn
en mijne opgewektheid te toonen om hun een kleine vergoeding te geven
voor de moeite die zij namen om heel uit de stad mij te komen
bezoeken. Ik weet wel, het is slechts een geringe vergoeding, maar
die, daar ben ik zeker van, hun meest genoegen doet. Zaterdag voor
acht dagen had ik Robbie hier een uur lang bij mij en ik deed mijn
best zoo vol mogelijk uiting te geven aan het genot dat ik werkelijk
in ons samenzijn gndervond. En dat ik in de beschouwingen e
|