om is geen waarheid
te vergelijken met smart. Er zijn oogenblikken dat smart mij voorkomt
de eenige waarheid te zijn. Andere dingen zijn misschien
begoochelingen van het oog of van de begeerte, dingen die enkel
bestaan om het oog te verblinden of de begeerte te verzadigen, maar
uit smart zijn de werelden opgebouwd, en geen kind of ster wordt
geboren zonder pijn.
Buitendien nog heeft smart een felle, geheel eigen werkelijkheid. Ik
heb van mijzelf gezegd dat ik iemand was, die in symbolische
betrekking stond met de kunst en de beschaving van mijn tijd. Geen
enkel ellendig man is hier saam met mij op deze ellendige plaats, die
niet in symbolische betrekking staat met de geheimenis zelf des
levens. Want de geheimenis des levens is lijden. Dat is liet wat
verscholen is achter alles. Wanneer wij beginnen te leven, is het
zoete ons zoo zeer zoet, en het bittere zoo zeer bitter, dat wij
onvermijdelijk al onze verlangens richten naar genietingen, en er op
uit zijn niet enkel "voor een maand of twee op honing te teren", maar
al onze jaren lang geen ander voedsel te proeven, zonder onderwijl te
beseffen, dat wij eigenlijk bezig zijn de ziel te laten verhongeren.
Ik herinner mij hoe ik eens over dit onderwerp sprak met een der
schoonste persoonlijkheden die ik ooit gekend heb: een vrouw wier
medegevoel en edele goedheid jegens mij, zoowel voor als na de ramp
van mijn gevangenisschap, alle macht van beschrijving te boven zijn
gegaan, eene die mij, hoewel zij het niet weet, meer dan iemand anders
ui de gansche wereld werkelijk bijstand gegeven heeft bij het dragen
van den last mijner kwellingen, en dat alleen door het enkele feit van
haar bestaan, doordat zij is wat zij is: een ideaal zoowel als een
invloed: een wezen dat niet alleen de gedachte ingeeft aan wat men zou
kunnen worden, maar ook feitelijke hulp verleent om het te worden, een
ziel die de gemeene lucht zoet maakt, en al wat geestelijk is, zoo
eenvoudig en natuurlijk doet schijnen als het zonlicht of de zee: eene
voor wie schoonheid en smart hand in hand gaan en dezelfde zending
hebben. Bij de gelegenheid die ik bedoel, zeide ik tot haar--ik
herinner het mij zeer duidelijk,--dat er genoeg lijden was in een
nauwe Londensche steeg om aan te toonen dat God de menschen niet
liefhad, en dat, als ergens eenige smart heerschte, al was het slechts
het verdriet van een kind dat in zijn stadstuintje zit te weenen om
iets dat het al of niet misdreven heeft, het gelaat der gansche
|