et helpt ons, of behoort ons te helpen, om beide te doorkennen en
niet te ingebeeld te zijn over een van twee. En als ik dan niet
beschaamd zal zijn over mijn straf, zooals ik hoop dat ik niet wezen
zal, zal ik instaat zijn te denken en te wandelen en te leven in
vrijheid.
Velen dragen, als zij vrijgelaten worden, hun gevangenis met zich mede
naar buiten, en verbergen haar als een geheime schande in hun hart en
kruipen ten slotte als arme vergiftigde wezens in een of ander hol om
te sterven. Het is erbarmelijk dat zij daartoe moeten komen, en het is
een onrecht, een verschrikkelijk onrecht van den kant der maatschappij
hen daartoe te dwingen. De maatschappij matigt zich het recht aan het
individu een afschrikwekkende straf op te leggen, maar zij heeft ook
de opperste ondeugd der oppervlakkigheid en laat na zich rekenschap te
geven van wat zij gedaan heeft. Wanneer 's mans straftijd voorbij is,
laat zij hem aan zichzelf over, dat wil zeggen, zij laat hem in den
steek juist op het oogenblik wanneer haar hoogste plicht tegenover hem
begint. In waarheid is zij beschaamd over haar eigen daden, en schuwt
diegenen die zij gestraft heeft, zooals de menschen een schuldeischer
schuwen, aan wien zij hun schuld niet kunnen betalen, of iemand wien
zij een onherstelbaar, een onvergoedbaar kwaad hebben aangedaan. Ik
kan van mijne zijde eischen dat indien ik mij rekenschap geef van wat
ik geleden heb, de maatschappij zich rekenschap geeft van wat zij mij
heeft aangedaan, en dat er geen verbittering of haat zal zijn van
weerszijden.
Natuurlijk weet ik dat, van een kant beschouwd, de zaken anders zullen
staan voor mij dan voor anderen, dat dit uit den aard zelf van mijn
geval moet. De arme dieven en verschoppelingen die hier met mij
gevangen zitten, zijn in menig opzicht beter af dan ik. Het klein
bestek in de grauwe stad of op het groene land, dat hun zonde zag, is
beperkt; om menschen te vinden, die niets weten van wat zij gedaan
hebben, behoeven zij niet verder te gaan dan een vogel zou vliegen
tusschen de morgenschemering en den dageraad. Maar voor mij is de
wereld tot een handbreed ineengekrompen, en overal waar ik mij wend,
slaat mijn naam in looden letters op de rotsen geschreven. Want ik ben
niet uit de duisternis tot de oogenblikkelijke bekendheid van de
misdaad gekomen, maar uit een soort eeuwigheid van roem tot een
eeuwigheid van eerloosheid, en soms komt liet mij voor dat ik bewezen
heb, indien daarvoor inderdaad bewijs n
|