, en heb het anderen doen gevoelen. Byron was eene symbolische
figuur, maar hij stond in betrekking met den hartstocht van zijn tijd
en diens uitputting van hartstocht. Ik stond in betrekking met iets
edelers en duurzamers, iets van meer levenskrachtige gevolgen, van
wijder doeleinden.
De goden hadden mij bijna alleding geschonken. Ik had genie, een
klinkenden naam, een hooge maatschappelijke stelling, de gave van te
kunnen schitteren, intellectueelen durf. Ik maakte kunst tot een
wijsbegeerte en wijsbegeerte tot een kunst. Ik wijzigde den geest der
menschen en de kleur der dingen. Daar was niets wat ik zeide of deed,
dat de menschen niet in verwondering bracht. Ik nam het drama, den
meest objectieven vorm dien de kunst kent, en maakte het tot een even
persoonlijke wijze van uiting als het lyrisch vers of het sonnet.
Tegelijkertijd verruimde ik zijn gebied en verrijkte zijn
karakterbeelding. Het drama, de novelle, het gedicht in proza, het
gedicht op rijm, den subtiel realistischen of fantastischen dialoog,
al wat ik aanraakte, maakte ik schoon in een nieuwen aard van
schoonheid. Aan de waarheid zelf gaf ik wat onwaar is evenzeer als wat
waar is, tot haar rechtmatig rijksgebied, en toonde aan dat het onware
en het ware enkel intellectueele bestaansvormen zijn. Ik behandelde de
kunst als de opperste werkelijkheid en het leven als niets meer dan
een soort verdichtsel. Ik maakte de verbeelding mijner eeuw wakker,
zoodat zij mythe en legende om mij heen schiep. Ik vatte alle
wijsgeerige systemen samen in een zinsnede en alle bestaan in een
epigram. Daarnaast hield ik mij met andere dingen bezig. Ik liet mij
verlokken tot de langdurige begoochelingen van zinneloos en zinlijk
welbehagen. Ik vermaakte mij er mede een flaneur te zijn, een dandy,
een man van den dag. Ik omringde mij met kleine naturen en
minderwaardige geesten. Ik werd de verzwendelaar van mijn eigen genie,
en het schonk mij een bijzondere vreugde een eeuwigdurende jeugd te
verkwisten. Vermoeid van op de hoogten te verkeeren, daalde ik
opzettelijk af naar de laagten op zoek naar nieuwe zinnenprikkeling.
Wat de paradox voor mij was in de sfeer der gedachte, werd het
perverse voor mij in de sfeer van den hartstocht. Ten laatste was
begeerte een ziekte of een waanzin of wel beide. Onverschillig werd
mij het leven van een ander. Ik bevredigde mijn genotzucht waar het
mij behaagde, en ging verder. Ik vergat dat iedere kleine daad van het
dagelijksch leven vormend o
|