ragisch feit als het misschien klinkt. Voor hen die in de gevangenis
zitten, maken tranen een deel der dagelijksche levenservaring uit. Een
dag in de gevangenis waarop iemand niet weent, is een dag dat zijn
hart verhard is, niet een dag dat zijn hart gelukkig is.
Welnu, ik begin thans meer beklag te gevoelen met de lachers dan met
mijzelf. Het is waar, toen zij mij zagen, stond ik niet op mijn
voetstuk, maar aan den schandpaal. Maar men moet heel arm aan
verbeelding zijn om enkel met menschen op te hebben als zij op hun
voetstuk staan. Een voetstuk kan iets zeer onwerkelijks zijn. De
schandpaal is een vreeselijke werkelijkheid. Ik heb boven gezegd dat
achter smart altijd smart schuilt. Het zou nog wijzer zijn te zeggen
dat achter smart altijd een ziel schuilt. En den spot te drijven met
een ziel in lijden is een afgrijselijke daad. In de wonderlijk
eenvoudige huishouding dezer wereld krijgen de menschen enkel wat zij
zelf geven, en wie niet genoeg verbeelding hebben om door te dringen
achter den uitwendigen schijn en zelf medelijden te gevoelen--wat
medelijden kan hun geschonken worden dan dat der minachting?
Ik schreef dit verhaal hoe ik hierheen werd overgebracht, enkel neer
opdat men zou beseffen hoe zwaar het mij gevallen is om uit mijn straf
iets anders dan bitterheid en wanhoop te winnen. Toch sta ik voor deze
taak, en van tijd tot tijd bereik ik een oogenblik van onderworpenheid
en berusting. In een enkelen knop kan een nieuwe volle lente zich
verschuilen, en het lage nest van den leeuwerik houdt de vreugde in,
die bestemd is als bode op te stijgen voor het aangezicht van menigen
rozigen dageraad. Zoo is mogelijk al de levensschoonheid die mij nog
overblijft, vervat in een enkel oogenblik van overgave, vernedering en
deemoed. In elk geval kan ik uitsluitend voortgaan langs het spoor van
mijn eigen ontwikkeling, en berustende in alwat mij overkomen is, mij
dat waardig maken.
De menschen plachten van mij te zeggen, dat ik te individualistisch
was. Ik moet in de toekomst nog veel meer individualist zijn dan ooit
te voren. Ik moet nog veel meer uit mijzelf halen en de wereld nog
minder vragen dan ik al deed. De eene smadelijke, onvergetelijke en
voor altijd verachtelijke daad van mijn leven was dat ik er toe
overging een beroep op de maatschappij te doen om hulp en bescherming.
Alleen maar aan zulk een beroep gedacht te hebben, zou uit het
individualistische oogpunt al erg genoeg zijn geweest, maar welke
veront
|