levens hadden een pronkende
en gruwelijke openbaarheid. De leprozen klepten met hun ratel, en
hielden ommetochten, de bedelaars jammerden in de kerken en stalden er
hun wanstaltigheid uit. Elke stand, elke orde, elk bedrijf was kenbaar
aan zijn kleed. De groote heeren bewogen zich nooit zonder pralend
vertoon van wapens en livreien, ontzagwekkend en benijd. Rechtspleging,
venten van koopwaar, bruiloft en begrafenis, het kondigde zich alles
luide aan met ommegang, kreet, klaagroep en muziek. De verliefde droeg
het teeken van zijn dame, de genooten het embleem van hun broederschap,
de partij de kleuren en blazoenen van hun heer.
Ook in het uiterlijk aanschijn van stad en land heerschte die
tegenstelling en die bontheid. De stad verliep niet zooals onze steden
in slordig aangelegde buitenwijken van dorre fabrieken en onnoozele
landhuisjes, maar lag in haar muur besloten, een afgerond beeld,
stekelig van tallooze torens. Zoo hoog en zwaar de steenen huizen van
edelen of koopheeren mochten zijn, de kerken bleven met hun hoogte en
ruimte den aanblik der stad beheerschen.
Zooals de tegenstelling van zomer en winter sterker was dan in ons
leven, zoo was het die van licht en duister, van stilte en gedruisch.
De moderne stad kent nauwelijks meer het zuivere donker en de zuivere
stilte, het effekt van een enkel lichtje of een enkelen verren roep.
Door het voortdurend contrast, door de bonte vormen, waarmee alles zich
aan den geest opdrong, ging er van het alledaagsche leven een prikkeling,
een hartstochtelijke suggestie uit, welke zich openbaart in die wankele
stemming van ruwe uitgelatenheid, hevige wreedheid, innige verteedering,
waartusschen het middeleeuwsche stadsleven zich beweegt.
Er was een geluid, dat al het gedruisch van het drukke leven steeds weer
overstemde, en dat, hoe bont dooreen-klinkend, toch nooit verward, alles
tijdelijk ophief in een sfeer van orde: de klokken. De klokken waren in
het dagelijksch leven als waarschuwende goede geesten, die met bekende
stem dan rouw, dan blijdschap, dan rust, dan onrust kondigden, dan
opriepen, dan vermaanden. Men kende hen bij gemeenzame namen: de dikke
Jacqueline, klokke Roelant; men wist de beteekenis van kleppen of
luiden. Men was ondanks het overmatig klokgelui niet verstompt voor den
klank. Gedurende het beruchte burgerlijke tweegevecht te Valenciennes,
dat in 1455 de stad en het geheele Bourgondische hof in buitengewone
spanning heeft gehouden, luidde de groote klo
|