* * * * *
II
DE ZUCHT NAAR SCHOONER LEVEN
Iedere tijd smacht naar een schoonere wereld. Hoe dieper de wanhoop en
verslagenheid over het verwarde heden, des te inniger dat smachten.
In het laatst der middeleeuwen is de grondtoon van het leven die van
bittere zwaarmoedigheid. De toon van moedige levensvreugde en van het
vertrouwen in kracht tot groote daden, zooals die klinkt door de
geschiedenis der Renaissance en door die der Verlichting, wordt in de
Fransch-Bourgondische sfeer der vijftiende eeuw nauwelijks gehoord. Is
die samenleving dan werkelijk ongelukkiger geweest dan andere? Men zou
het soms gelooven. Waar men zoekt in de overlevering van dien tijd:
de geschiedschrijvers, de dichters, de sermoenen en godsdienstige
tractaten, en evengoed de oorkonden, er is haast niet anders in bezonken
dan de herinnering aan twist, haat en boosaardigheid, hebzucht,
woestheid en ellende. Men vraagt zich af: heeft die tijd geen andere
vreugden gekend dan die uit wreedheid, hoogmoed en onmatigheid, is daar
nergens zachte blijdschap en rustig levensgeluk? Het is waar, elke tijd
laat in de overlevering meer sporen na van zijn leed dan van zijn geluk.
Het zijn de rampen, die historie worden. Een onberedeneerde overtuiging
zegt ons, dat de som van alle levensgeluk en blijde vreugde en zoete
rust, welke den menschen ooit beschoren is, in het eene tijdperk niet
veel kan verschillen van het andere. En de glans van het
laat-middeleeuwsche geluk is ook niet geheel vergaan: het herleeft nog
in het volkslied, in de muziek, in de stille verschieten van het
landschap en de ernstige aangezichten van het portret.
Doch hier is het verschil: terwijl de achttiende eeuw en de Renaissance
de geluksstemming ook jubelend hebben uitgesproken, en het leven en de
wereld luid hebben geprezen, ziet de Bourgondische tijd, zich zelf en
de wereld beschouwend, schier enkel leed en vertwijfeling. Neem als de
uiting van het Renaissance-gevoel Ulrich von Hutten's enthousiasten
uitroep: O saeculum, o literae! juvat vivere! Of wel deze enkele regels
van Poliziano, waarin de heerlijkheid van christelijk geloof en
heidensch geluk in een jubeltoon samensmelten:
"Vergine rilucente
Per te sola si sente
Quanto bene e nel mondo" [64].
Die stemming is aan het Fransche leven van de veertiende en vijftiende
eeuw nog vreemd. Het zijn niet alleen zij, die zich voorgoed van de
wereld hebben afgewend, maar de kroniekschrij
|