den fellen naijver van Jan zonder Vrees en de zwarte wraakzucht na zijn
dood, over den langen zomer van dien anderen Magnifico, Philips den
Goede, tot de waanzinnige halsstarrigheid, waarin de hoogwillende Karel
de Stoute ondergaat, is het niet een poeem van heroieken hoogmoed? Hun
landen waren de sterkst levende van het Westen: Bourgondie, zwaar van
kracht als zijn wijn, "la colerique Picardie", het gulzige, rijke
Vlaanderen. Het zijn dezelfde landen, waar de pracht van schilderkunst,
sculptuur en muziek opbloeit, en waar het felste wraakrecht heerscht en
de gewelddadigste barbaarschheid zich botviert onder adel en burgers
[55].
Geen kwaad is dien tijden meer bewust geweest dan de hebzucht. Men kan
den hoogmoed en de hebzucht tegenover elkander zien als de zonde van den
ouden en van den nieuwen tijd. De hoogmoed is de zonde van het feodale
en hierarchische tijdperk, waarin bezit en rijkdom weinig mobiel zijn.
Het machtsgevoel zit nog niet in de eerste plaats vast aan den rijkdom;
het is persoonlijker, en de macht moet, om erkend te worden, zich
manifesteeren door groot vertoon, van talrijk gevolg van getrouwen, van
kostbare versiering en indrukwekkend optreden van den machtige. Het
besef van meer te zijn dan een ander mensch wordt door de feodale en
hierarchische gedachte voortdurend gevoed met levenden vorm; die
meerderheid wordt gevoeld als iets zeer wezenlijks en gerechtvaardigds.
De hoogmoed is een symbolische zonde en een theologische; haar wortels
zitten diep in den grond van alle levens- en wereldbeschouwing. Superbia
was de oorsprong van alle kwaad; Lucifer's hoogmoed was het begin en de
oorzaak van alle verderf. Zoo had Augustinus het gezien, zoo bleef de
voorstelling der lateren: de hoogmoed is de bron van alle zonden, zij
groeien uit hem als wortel en stam [56].
Doch naast het schriftwoord, dat deze opvatting staafde: A superbia
initium sumpsit omnis perditio [57], stond een ander: Radix omnium
malorum est cupiditas [58]. In aansluiting daaraan kon men ook de
hebzucht zien als den wortel van alle kwaad. Want onder cupiditas, dat
als zoodanig in de rij der hoofdzonden geen plaats had, werd hier
avaritia verstaan, gelijk zelfs een andere lezing van den tekst inhield
[59]. En het schijnt wel, alsof vooral sedert de dertiende eeuw de
overtuiging, dat het de teugellooze hebzucht is, die de wereld verderft,
in de schatting der geesten den hoogmoed van zijn plaats als eerste en
noodlottigste der zonden verdri
|