eer; der wereld rest nog maar een korte tijd, en wat haar
daarin wacht, is ellende.
Wanneer eenmaal ook de weg naar positieve verbetering van de wereld zelf
zal zijn ingeslagen, begint een nieuwe tijd, waarin de levensbangheid
plaats maakt voor moed en hoop. De Renaissance luidt de energische
levensaanvaarding in, de achttiende eeuw verheft de volmaakbaarheid van
mensch en samenleving tot haar grondleerstuk, en het economische en
sociale streven der volgende eeuw verliest daarvan enkel de naiveteit,
niet den moed en het optimisme.
Het derde pad naar een schoonere wereld is dat van den droom. Het is de
gemakkelijkste weg, maar een, die het doel altijd even ver laat. Als dan
de aardsche werkelijkheid zoo hopeloos ellendig is, en de verzaking der
wereld zoo moeilijk, laat ons dan het leven kleuren met schoonen schijn,
wegleven in het droomland van heldere verbeeldingen, de werkelijkheid
temperen met de verrukking van het ideaal. Er is maar een eenvoudig
thema, een enkel akkoord noodig, om de hartvervoerende fuga te doen
klinken: een uitzicht op het gedroomd geluk van een schooner verleden is
genoeg, een blik op zijn heldendom en zijn deugd, of anders de glans van
het blijde zonlicht van het natuurlijk leven. Op die enkele thema's: het
heldenthema, het wijzenthema en het bucolische thema is van de Oudheid
af de gansche litteraire cultuur gebouwd. De Middeleeuwen, de
Renaissance, de achttiende eeuw en de negentiende, zij vinden alle
slechts nieuwe variaties op het oude lied.
Is echter dit derde pad naar een schooner leven: het ontvlieden van de
harde werkelijkheid in een schoonen schijn, enkel een zaak van
litteraire cultuur? Stellig is het meer dan dat. Het raakt den vorm en
den inhoud van het gemeenschapsleven zelf even goed als de beide andere
strevens, en dat des te sterker, naarmate de beschaving primitiever is.
De uitwerking van de drie genoemde geesteshoudingen op het werkelijke
leven zelf is zeer ongelijk. Natuurlijk heeft de idee, waaruit men
streeft naar de verbetering en volmaking van de wereld zelf, het nauwste
en voortdurendste contact met het dagelijksche leven. Zij stort bijna
alle kracht en allen moed in den stoffelijken arbeid zelf; zij vervult
de directe werkelijkheid met energie. Als men wil, is ook hier een
geluksdroom het bezielende motief. Tot zekere hoogte streeft iedere
cultuur naar de verwezenlijking van een droomwereld binnen de werkelijke,
door het herscheppen van de vormen der samenleving.
|