ing was de luidruchtigheid
volkomen.
"Gij denkt dat ik voor uw amusement eene klucht verzin? Toch niet,
Christiaan, ik ben historieschrijver. De voorstelling waarvan ik getuige
was werd gegeven door mijne huiswaardin, in tweegevecht met hare maarte.
De klaroen had reeds geruimen tijd weerklonken voor de strijd aanving;
ik bedoel, er ging eene heftige woordenwisseling vooraf. Op dit gebied
stonden zij elkander, en geen van beide partijen behaalde de
overwinning. De handeling geschiedde in den tuin, terwijl ik voor het
venster der eetkamer zwijgend, doch niet schreijend, stond toe te zien.
"Maar nu de katastrofe! Na afloop van den strijd kwam de gedienstige in
mijne zitkamer de bedden doen, en onder een praatje maakte ik haar mijn
kompliment dat zij wat kraaijen en schelden aanging hare meesteres niets
toegegeven had, doch betuigde tevens mijn leedwezen dat zij dapperder
scheen in het roeren harer tong dan van hare handen. Want de waardin,
een gespierde virago en athletisch gebouwd vrouwspersoon, had de
gewoonte hare knoken te doen nederkomen op het hoofd der arme maarte,
veel kleiner dan zij. Hebt gij geen nagels, vroeg ik haar, dat gij dit
geduldig verdraagt?
"Lagchend antwoordde zij dat het haar minder aan moed dan aan krachten
haperde.--Denkt gij, vroeg ik, dat het in den oorlog bovenal op krachten
aankomt? In iedere militaire ontmoeting is het plan het voornaamste.
--Zij vroeg welk plan ik haar aan de hand kon doen.--De eerste maal dat
zij weder de handen aan u slaat, zeide ik, moet gij onmiddellijk haar de
muts van het hoofd rukken (want te Parijs hebben de vrouwen van zekeren
leeftijd de zonderlinge hebbelijkheid zwarte mutsen te dragen) en haar
dan in het haar vliegen.
"Ik dacht in het minst niet dat zij deze scherts ernstig opnemen zou;
maar 's avonds, tegen etenstijd, kwam een der jonge mannen die met uw
broeder en mij in ditzelfde kosthuis wonen, ademloos naar binnen loopen
en riep: Vrienden, zoo gij een bloedige kloppartij wilt zien, komt dan
spoedig!--Wij repten ons wat wij konden, en vonden onze hospita en haar
meid slaags in den tuin. Niet zonder moeite scheidden wij haar. De
stukken getuigden hoe moorddadig de strijd geweest was. Hier eene muts,
daar een sluijer, de bodem bestrooid met vlokken haar; zoo meedogenloos
waren zij elkander te lijf gegaan.
"Aan tafel verhaalde de waardin, ten zeerste verbolgen, hoe brutaal de
maarte zich gedragen had.--Ik wilde haar teregt zetten, zeide zij (zij
meend
|