erd franken bekwam? Op mijn woord, zeven uren
daarna zou zij zich naauwlijks herinneren het geld te hebben
weggeschonken!"[36]
In deze harde verwijten klinkt iets van den toon die weinige jaren later
door Benvenuto Cellini, overigens door zijne opvliegendheid en zijne
ligchaamskracht den zwakken en stillen Erasmus zoo ongelijk, in zijne
gedenkschriften zal aangeslagen worden. Het is de taal der zelfzucht van
het genie dat van zijne toekomst zich bewust is, de wereld cijnspligtig
aan zich acht, en in den prikkelbaren hoogmoed zijner onstoffelijke
waarde het tusschenbeide komen van nietig geldelijke hinderpalen niet
verdragen kan.
Wij gevoelen dat er in Europa eene nieuwe magt ontstaan is, de magt van
den geest, welke in de binnenkamer, en in vertrouwelijke
gemoedsuitstortingen aan vrienden, op het papier, zich de meerdere van
den rijkdom en den evenknie der geboorte weet. Alleen op zijn talent
laat Erasmus zich voorstaan; niet op deugden waarin hij mag uitmunten,
of op den invloed zijner augustijner orde, of op zijne priesterlijke
wijding. In het ongeduld van zijn hooger verstandelijk gezag, hakend
naar het oogenblik dat wereldlijke en kerkvorsten hem als een gelijke in
hun kring zullen opnemen, verwenscht en vertreedt hij in gedachte de van
wuftheid beschuldigde vrouw, wier nietige bestemming hem bij het
vervullen der zijne, die zooveel gewigtiger is, in den weg staat.
Een andere brief aan Battus, van wat vroeger of wat later dagteekening,
en waarin hetzelfde thema behandeld wordt, maar schertsend, verzacht
aanmerkelijk dezen indruk. Battus bekomt daar het verzoek, bij het
voordragen van de belangen zijns vriends aan de prinses, den kleinen
Adolf als tusschenpersoon te bezigen. Adolf moet als pleitbezorger van
Erasmus, die zulke fraaije brieven aan zijne moeder schrijft, een van
buiten geleerd vertederend lesje opzeggen. Battus zelf moet de prinses
doen opmerken dat Erasmus te bescheiden is om regtstreeks haar met zijne
wenschen bekend te maken; dat iemand met zulk eene zwakke gezondheid
niet naar Italie reizen kan, zonder veel geld uit te geven; dat de
kloosterbroeders in haren dienst hoogstens in eene of twee kerken den
lof harer deugden weten te verbreiden, terwijl de boeken van Erasmus
gelezen zullen worden door Grieken, door Latijnen, door alle volken der
aarde; dat men zulke ongeletterde theologen als de anderen slechts voor
het grijpen heeft, maar _zijn_ gelijke naauwlijks eenmaal in verscheiden
eeuwen voor
|