de priester van den stoel dat het zielen
waren van afgestorvenen, dewelke baden door missen en aalmoezen van haar
pijn verlost te zijn. Het bedrog kwam uit, doordat twee of drie krabben,
die de priester vergeten had op te nemen, met de kaarsjes onder de
ruigte gevonden werden. Hij verzon nog een ander stuk werks. Hij woonde
bij een nicht die zeer rijk was; en als 't middernacht was kwam hij in
haar kamer met een wit laken om, gelijk of hij een geest ware geweest,
eenige woorden binnen'smonds mommelende, hopende dat de vrouw een
exorcist zou ontbieden of zelve hem zou aanspreken. Maar zij, een
manlijk hart hebbende, heeft heimelijk een van haar neven gebeden dat
hij zekeren nacht in haar kamer wilde waken. Hij, welgewapend zijnde
tegen spokerij, en wel gedronken hebbende om niet vervaard te zijn, werd
in het bed verborgen. De geest kwam op de gewoonlijke manier, ik weet
niet hoe droevig stenende. De exorcist wordt wakker, springt op, en, nog
niet heel nuchteren, kijkt hem aan. De geest meende, hem met huilen en
gebaar te verschrikken. Maar: _Zijt gij de Duivel_, zeide de dronkaard,
_ik ben zijn Moer_, en sloeg hem lustig met een stuk houts. Hij zou hem
afgemaakt hebben, ten ware de priester, veranderende van stem, geroepen
hadde: _Hou op, ik ben geen geest, ik ben Heer Jan_. Op die bekende stem
sprong de vrouw uit het bed, en scheidde hen."[42]
Een man van Erasmus' rang in de wetenschap had in eene andere omgeving
en een anderen tijd niet behoeven af te dalen tot het boekstaven van
zulke grollen. Het verdient opmerking dat Erasmus' strijd tegen de
eigenlijk gezegde monniken, hunne luiheid, hunne onkunde, hun brassen,
hunne losbandigheid, ons niet bijzonder treft. Sedert den _Roman de
Renart_, den _Roman de la Rose_, de vertellingen van Boccaccio, was deze
satire een afgezaagd onderwerp.[43] Dante laat reeds den Heiligen
Benediktus klagen over het snel verwelken der idealen van het
kloosterleven. "In minder tijd dan een eikel behoeft om eik te worden,"
zucht bij hem de stichter der benediktijner-orde (eerste helft der 6de
eeuw), "ziet men de verhevenste instellingen in haar eigen tegenbeeld
ontaarden."[44] Reeds de Heilige Bonifacius (eerste helft der 8ste)
hangt in zijne brieven een tafereel van monachale misbruiken op, hetwelk
volgende eeuwen niet donkerder kleuren konden.[45]
Het eenige nieuwe in Erasmus' strijd tegen de kloosters was dat hij niet
hunne hervorming bedoelde, maar hunne opruiming, als voortaan overbod
|