ziek?
--Ziek. 't En wil eten noch drinken. Keelpijne. 'k Hebbe al gesproken
van lijzemeelpap met regenwater. 't Kindeken hoest, dat het mij pijn
doet, 's nachts. 'k Hoore 't 's nachts hoesten. 't Is een holle hoest,
die dan te huilen begint. 't Ligt in de voorkamer. 't Is bleek en mager
geworden. G'en zult het niet meer herkennen, juffrouw Goedele. 't Zal
wel zijne handjes uitsteken naar u, maar zulke tengere handjes, met
vingerkens van teer hout precies. Madeleen en Romaan en mijnheer
Johannes zijn er nu bij. Mijnheer Johannes komt schier alle dagen
kijken, en Wiezeken ziet hem geerne.
--En komt de dokter er ook bij?
--Dagelijks. Hij wringt beulenijzers in Wiezeken's kele. Ik en kan 't
niet zien, waarachtig. En dan moet ze citroen nemen tot heur tanden
rabauwen. De dokter zegt dat het zal overgaan. Ze zeggen dat allemaal.
Maar ik weet wel dat het ongeluk hier is binnen gekomen, en dat het niet
wijken zal, als Romaan niet tot inkeer geraakt.
Goedele stond recht.
--'t Kindeken ligt in de voorkamer, zei tante Olympe.
Ze was te wege Goedele voor, om haar de deuren te openen. Ze mummelde
gestadig en schudde haren witten kop, tenden raad. Ze keerde zich dan
haastig omme en blikte zonder overgang vlak in Goedele's oogen, en ze
vroeg:
--Wilt gij Romaan overhalen?
Ze beweerde dat Goedele het zonder moeite bekomen zou. Romaan sprak alle
avonden van haar. Zij zou hem dadelijk tot zijn schoon verstand brengen.
--Hij is nu buiten zijn gedachten versmeten.
Goedele weerde zich zachtjes af.
--Wilt ge niet? bad tante Olympe en hare lippen vielen in diepe droefenis
neerwaarts, zoodat naar dezen nieuwen rimpel al de andere te gelijk
negen, een beeld stichtend van onzeglijke smert. Goedele troostte
haar--dat was niet zoo erg, en God hield zich niet zoo bepaald bezig met
schadelijke uiterlijkheden.
--Schadelijk?
--Want als Romaan trouwt, dan sterft zijne moeder. Romaan doet het
wellicht uit menschlievendheid, en doet hij niet best zoo? Moeder was
niet edel jegens Madeleen, tante Olympe, maar ze blijft, spijts al haar
ongelijk, zijne moeder, Madeleen weet toch dat Romaan haar niet verlaten
zal. Zij mag niet willen dat Romaan's moeder sterft.
Tante Olympe week achterwaarts tot tegen de dresse en ze hief
permintelijk haren kromme rugge rechte. Haar aangezicht verloor meteen
zijn lijdende uitdrukking en werd hard, puntig, stekelig.
--Ja?... Ja?... Ja, juffrouw Goedele?
Hare kin begon te trillen en ook hare
|