beide handen beefden, en haar hals
rok ze uit, de bruine pezen toonend boven hare witte krage, tusschen de
blinkende oorbellen schijnbaar bruiner nog. Hare stemme steeg uit lage
diepten, werd koortsig en sidderde, schoot weg in klaterende klanken en
schorrelde thoope, lijk een pak blekken schervels, droge en ruig.
--Maar nu sterft Wiezeken? Maar nu sterft het arme dutseken door den wil
van God, door ulder koppigheid, ulder te gare. En als Romaan en Madeleen
buiten geworpen werden, uit het andere huis, omdat ze niet wettig
getrouwd waren, en als we samen het moeielijk hadden en aleens honger
kregen--is dan mevrouw Wilder dankbaar geweest, dankbaar omdat Madeleen
zich, naar hare goesting alzoo, lijk een slonse gedroeg?... Ik hebbe
gewerkt met mijne oude vingeren, en met mijne oude oogen hebbe 'k
gewerkt, en nu wonen we in een leelijk huis, waar Madeleen zich voort
lijk een slonse mag gedragen. En nu sterft mevrouw Wilder niet. Ze zal
wel gezond zijn, als Wiezeken sterft. Dan is Wiezeken uit de voeten....
--Ho! Ho!... tante Olympe....
Goedele was niet toornig--ze berispte stille, omdat tante Olympe bedaren
zou. Maar tante Olympe moest uitspreken en naarmate hare stemme gebroken
en afgemat, luttel werd, liepen sneller en zwaarder hare tranen over
haar roerend aangezicht.
--Ik mag het u zeggen, juffrouw Goedele. Ge zijt ons allen lief en
genegen....
Ze begon meteen te snikken. Het groote geweld was over, en ze kloeg nu,
al hakkelend en schokkend. Haar lijf zakte ineen en ze was moe, kromme
en scheef lijk te voren.
--Och! kind, we doen zoo moedig ons devooren, gedrijen. Romaan is nog
altijd op de fabriek; hij wint daar niet veel en we moeten hem helpen
met borduurwerk. We doen het geerne, we doen het geerne.... Maar laat ze
trouwen, als 't u belieft. Ik heb al zooveel geleden voor Madeleen, van
toen ze klein was en hare ouders had verloren. Ik heb ze opgebracht en
ze leeft in mijn herte. Laat ze nu trouwen, laat ze haar eer hebben, die
'k zoo jaloersch hebbe bewaard. Laat ons hier weggaan, uit dees open
huis, en laat Wiezeken later een naam dragen ... niet waar? Ben ik nu
redeloos? Mag mevrouw Wilder redeloos zijn? En zou ze sterven, omdat een
meisje eerlijk blijven wil? Zou ze? Maar ik, ikke, juffrouw, ik ga nu
ook weg, door hare schuld dat voele 'k--en ik zie Romaan en Madeleen
allebei zoo geerne....
Ze moest gaan neerzitten op een stoel, en Goedele klopte zoetekens op
hare schouders, een braaf woord zeggend,
|