! Hoor eens! gij kunt niet
begrijpen, hoe goed je woorden mij gedaan hebben. Ik ben zoo gelukkig,
dat ik mij zelf bijna veracht. Ik vergeet er alles door. Maar een
ding is toch verschrikkelijk.... Gij zijt getrouwd, gij moet het
weten.... Het is verschrikkelijk, dat wij ouderen met een verleden
juist niet van liefde, maar van zonden te rekenen hebben, en wij
daarmee plotseling een rein onschuldig wezen nader treden. Dat is
afschuwelijk, en daarom voelt men zich zelf onwaardig door haar bemind
te worden."
"Nu gij hebt niet zooveel zonden op je geweten!"
"Ja wel, toch!" sprak Lewin:
"Blader ik slechts oogenblikken
In het oude levensboek,
Sidd'rend ween ik over uren,
Die mij werden tot een vloek."
"Ja, wat er aan te doen? Zoo is het leven nu eenmaal," sprak Stipan.
"Mijn eenige troost is, die vervat is in mijn lievelingsgebed: richt
mij niet naar mijn verdienste, maar naar Uw barmhartigheid. Zoo moet
ook zij mij vergeven."
Lewin ledigde zijn glas en beiden zwegen een tijd lang.
"Ik moet je toch nog iets vragen," zeide Stipan: "Kent gij Wronsky."
"Neen, ik ken hem niet, waarom vraag je dat?"
"Waarom? omdat hij een van je rivalen is."
"Wie is die Wronsky?" vroeg Lewin, en zijn nog pas door kinderlijke
verrukking verhelderd gelaat, hetwelk Stipan niet genoeg kon
bewonderen, nam terstond een stroeve en toornige uitdrukking aan.
"Wronsky is een zoon van graaf Wasili Iwanowitsch Wronsky en een der
beste vertegenwoordigers van de Petersburger jeunesse doree. Ik leerde
hem te Twer kennen, toen ik daar in betrekking was en hij er voor de
recrutenlichting was gekomen; zeer rijk, knap, goede vooruitzichten,
vleugeladjudant en daarbij een flinke fideele kerel; neen, hij is
meer dan dat, hij is zeer beschaafd en ontwikkeld; deze man kan het
nog zeer ver brengen."
Lewins gelaat betrok al meer en meer.
"Hij kwam kort na je vertrek naar Moskou hierheen en zooveel als ik
er van gezien heb, is hij tot over de ooren toe op Kitty verliefd,
en ge begrijpt, dat haar moeder...."
"Neem mij niet kwalijk, maar ik begrijp volstrekt niet," zeide Lewin;
"maar genoeg hiervan, laat ons over iets anders spreken."
Lewin voelde, dat hij plotseling door een vreeselijke koude werd
aangegrepen, die zich loodzwaar op zijn borst legde.
"Neen, luister nog eens even!" zeide Stipan Arkadiewitsch en stiet hem
aan den arm. "Ik heb je verteld, wat ik weet en verhaal dat volgens
mijn inzicht alle kansen in deze teedere,
|