kzaamheden natuurlijk, en had
hij gelegenheid er dikwijls eenige dagen te slijten; en toen zijn zoon
Constantijn hem bij Willem III als geheimschrijver was opgevolgd, hield
hij er des zomers geregeld zijn verblijf.--In 1652 bezong hij het, en
gaf zijn dichtwerk den 11den Febr. 1653, bij Adriaen Vlac in Den Haag
ter perse. (Zie Schinkels _Nadere Byzonderheden_, enz. II, bl. 58 en v).
Noot:
[1] Het thans afgebroken ministerie van justitie, als men weet.
VITAULIUM
HOFWIJCK
1652
AEN VROUW GEERTRUYD HUYGENS
geseght DOUBLET,
VROUWE VAN S. ANNELAND, & c.[1]
_Mevrouw en waerde Moeye_;
De wijsen van eertijds hebben 't soo verstaen, ende het is altoos
waerachtigh gebleven, dat Vrucht en Vreughd, Voordeel en Vermaeck in een
getwernt[2], den deughdelicksten draed maecken. Daerop sagh ick dat mijn
Vader gesien hadde, als hy sich gelusten liet de lichamelicke lusten van
sijn _Hofwijck_ soo te beschrijven, datse de Ziel raeckten, makende van
die Wandeling een Handeling, die naer[3] hem sijn Erven, noch naer[3]
den ondergangh van de plaetse, te stade komen moght. Ende het soete
voornemen alsoo uytgevoert, heeft my te dienstigen licht gedocht voor de
Korenmate, daer onder het geschapen was voor eerst te smooren, sonder de
moeite, die ick aengewent hebbe, om het oock onze Eewe te mogen bekent
maken. Hoe het dese neus-wijse Wereld sal op nemen, staet te sien. By
U.E. en meen ick geenen ondanck verdient te hebben: de Stichter van
_Hofwijck_ is haer te lief, om een stucksken Wercks van den Dichter te
verwerpen. Een stucksken Bywercks noemde ick het beter: dewijle wy heel
wel weten, en qualick gelooven konnen, dat hy daer aen al gaende en
staende niet meer en heeft besteedt als de brockelingen van vier der
druckste maenden, die hy beleeft heeft, sonder dat yemand getwijffelt
hebbe, dat hy in 't gewoel van soo vele andere besigheden yet sulcks
onder de leden soude hebben. Nu het Kind schielick ter wereld is
gekomen, ende my, den oudsten van de Voor-kinderen, als het jonghste van
't tweede Bedd', vertrouwt, weet ick het niet beter te besteden als by U
E., beider oudste Moeye, die ick wenschte, dat sich somwijlen daer mede
wilde verlusten tegens de swaermoedigheden, die haer overigh mogen zijn
zedert sy de twee lieve derdendeelen van hare eigen Bedde-vruchten uyt
der tijd heeft sien haelen; wel goeds tijds[4], na ons gevoelen, maer
ontwijffelick te goeder tijd, dewijl het Gods tijd was. Hem bid ick, U
E.
|