s u bey gemeyn; dies segh ick sonder wachten
(Men magh het nemen aen of vryelick verachten):
Die op het uytterlick alleen sijn oogen wend,
Vind tusschen u meer scheels[10] als tusschen Koe en End;
Maer soo men meer op reen als nae 't fatsoen en stof kijck,
Sijt ghy JE-NE-SCAY-QUOY van het Kasteel van HOFWIJCK.
Noten:
[1] er [2] In zijn Voorhout,
[3] Voor verde, ver.
[4] blinde (verg. dommerik).
[5] De blinde waarzegger.
[6] De honderdoogige wachter.
[7] haarvlecht.
[8] de.
[9] hoofd, schedel.
[10] verschils.
II.
DE SCHOU-BURGH VAN HOFWIJCK.
Die u een SCHOU-BURGH sey, sou die sich al vertasten?
Of sou het dorre bosch der averechte[1] masten,
Het machtigh Amsterdam, de geldsack van Euroop,
Niet lijden, dat men u met sulcken naem hier doop?
Nochtans soo kunt ghy 't sijn met wel-gegronde reden,
Het spijte, soo het wil, die groote Stadt der steden;
Haer SCHOU-BURGH heb de naem of heel of hallif wel,
En dien' haer, om te sien een bly of treurigh Spel;
Maer die uw Burgh beklimt tot boven op den solder,
Schouwt steden daer van daen, en menign dorp en polder,
Jae, schouwt op zijn gemack den halven wereldkloot,
Daer yder speelt sijn Rol, hy sij of kleyn of groot.
Noot:
[1] Omgekeerde.
III.
DE KIIK-IN-DE-POT VAN VOORBURG.
So Voorburg, door de nood of door de gunst van Heeren,
Sich eens sagh in een Stadt met wall' en muyr verkeeren,
En bracht haer Vestingh uyt tot om dijns Heeren Slot,
Was HOFWIJCK het kasteel, en Ghy KIIK-IN-DE-POT.
J. WESTERBAEN.
OP 'T HOFWIJCK
VAN DEN EDELEN EN GEESTIGEN HEER VAN ZUYLICHEM, &c.
Siet hier den rechten Hof, daer buyten 's Hofs geruchten
De Wijsheyt leest haer bladt, de Ruste pluckt haer vruchten:
Een schoon, een lustigh bladt, een welgesohildert bladt,
Als Huygens in het gras en onder d' eycken sadt.
Daer Huygens buyten 't Hof sijn Hof-tent heeft geslaegen,
En queecksel en geboomt stelt boven 's Graven-Haegen.
Maer een dinck vraeg' ick noch, en vraeg' het met verlof:
Hoe kan het Hofwijck sijn, is Hofwijck in den Hof?
BOXHORN.
AEN DEN HEER VAN ZUYLICHEM,
OP ZIJN HOFWIJCKSCH GEDICHT.
Door-wijse Hovelingh, van veel' door nijdt bestreden,
Van meer om strijdt geroemt! die midden in het slick
Houdt beyde voeten droogh, en uw' genegenheden
Noyt hinght aen ydelheit van 's werelts oogen-blick;
Die nu en dan van
|