meegaande, en zoo voords. Toen kon ik al geene droefheid zien zonder
ook te kryten; en er werdt ook meest altyd eens geweent, (waarom weet
Joost; want me dunkt, dat zy het nog al zoo taamlyk wel hadden). Deze
weekheid behaagde. Myne Tante zelf, of schoon ik hare gehate Zusters
dochtertje was, kreeg my, op hare wys, recht lief. Zy mydde ons huis
niet meer, om dat ik mee oeffening hield, en mee huilde.
Twaalf jaren leefde ik zo gelukkig, als een gehoorzaam en gelieft kind
leven kan. Toen keerde myn lot. Myn waarde Vader, zich op eenen heten
dag, door het inpakken en afzenden van Thee, zeer verhit hebbende,
kreeg een pleuris, en stierf binnen drie dagen, nog geen veertig jaren
oud zynde.
Geene VAN MERKEN[4] zou u kunnen afbeelden, hoe groot myner Moeders en
myne droefheid was. Wy verloren alles, en myne teder-lievende Moeder
voelde alles wat zy verloor; meer zeg ik niet. Oordeel nu. Myne Moeder
deedt den handel aan iemand onzer Kantoorbedienden over, vertrok naar
de ----gragt, en hielt maar eene onzer meiden; daar leefden wy stil en
proper. Maar haar verlangen naar stilte was te gunstig voor haar, om
toch onafgebroken aan haar Overledenen te denken! Myne Ouders hadden
elkander hartlyk bemint: de dood myn's Vaders stortte haar in de
allerdiepste zwaarmoedigheid. Zy sneedt alle uitspanningen af, zag
niemand, sprak weinig, zuchtte veel, en stortte veele droeve tranen.
Zy werdt ook wel dra zo ziek van lichaam als van ziel. De lieve Vrouw
hadt nu reeds de geschiktheid, om het zaad der dweepery, 't welk myne
Tante met eene voorbeeldige mildheid uitstrooide, te ontvangen; zy
ontfing het ook, helaas!
Ik was bitter bedroeft over myne Moeder! myne zucht tot vermaak
verzwakte. Geen wonder! ik zag myne kwynende Moeder in eene sleepende
ziekte vervallen, die, zo als Docter E---- duchte, ongeneeslyk was. Ik
leed niet minder dan myne dierbare toegeeflyke Moeder. De Teering is
eene elendige kwaal, Naatje. Wat heeft de brave Vrouw geleden, en dat
zo lang; zo heel lang! Nooit verliet ik haar in het laatste jaar haars
levens. Ik sliep voor haar bed, gaf haar alle de medicynen; en zag,
buiten myne Tante en den Docter, niemand dan onze goede Pieternel; die
brave meid, welke myne Ouders reeds diende, toen ik geboren wierd, en
waar voor ik zo veel liefde heb. Nu en dan las ik voor myne zwakke
stervende Moeder; doch de Boeken, waar uit ik las, waren niet voor my,
ook niet voor haar geschikt, en werden door Tante bezorgt, akelige,
zotte ge
|