l, geld aan te nemen van een uitgever.[20] De onbemiddelde zocht
het vermogend patronaat van een man of eene vrouw van de wereld.
Froissart, die niet studeerde; die met geen ander doel dan het
verzamelen van historische anekdoten uit den mond van tijdgenooten nu
het eene dan het andere land bezocht; die met voorbeeldige vlijt er zich
toe bepaalde zijne reeds voltooide verhalen om- en nogmaals om te
werken,--had genoeg, heden aan de gunst eener henegouwsche prinses,
koningin van Engeland geworden, morgen aan de edelmoedigheid van een
half henegouwschen graaf van Blois. Hij kon zijn werk verrigten zoo maar
zijn bed en zijn disch gespreid waren, en de beschermers niet
onbescheiden veel offers van zijne vrijheid vergden.
Erasmus in geenen deele. Deze had voor zijne studien onophoudelijk
nieuwe hulpmiddelen noodig; moest op verschillende plaatsen bibliotheken
gaan raadplegen, of gaan spreken met geleerde mannen; kon er niet komen
zonder het minimum eener eigen boekerij of het diminutief eener eigen
studeerkamer.
Niet dat hij van het leven of van zijn vak zooveel eischte als vijftig
jaren te voren den italiaanschen filoloog Filelfo in den schoot gevallen
was. Op zijn achttiende jaar was Filelfo hoogleeraar in het grieksch te
Padua geweest. Venetie had hem het eereburgerschap aangeboden, en
daarbij eene zending naar Konstantinopel, waar hij zijne grieksche
studien naar hartelust kon uitbreiden. Een hertog van Milaan had hem
overvloedig begiftigd; een paus door schitterende aanbiedingen hem naar
Rome gelokt.[21]
Maar al vlamde Erasmus' eerzucht niet op zulke wijdluftige
onderscheidingen; al zou de herinnering van Filelfo's beklagelijk
uiteinde, het gerucht van Filelfo's ondragelijk humeur, hem eer
waarschuwend afgeschrikt dan aangemoedigd hebben, hij kende zijne
behoeften. Zijne wenschen waren: een mak, maar welgebouwd en welgezadeld
paard voor hemzelf, om naar regts en links zich vrij te kunnen bewegen;
nog een paard voor zijne boeken en schrijfbenoodigdheden; een derde
paard voor een vlug en knap bediende, desnoods in staat uit naam zijns
meesters eene litterarische boodschap te gaan verrigten; eindelijk een
klein vast inkomen, genoeg om in het onderhoud van knaap en dieren
ongestoord te kunnen voorzien, en onverdeeld zich aan zijne studien te
kunnen wijden. Voor het overige niemands knecht, niemands afhankelijke
huisgenoot, niemands loontrekkend dienaar.[22]
Gedurende den geheelen namiddag van zijn zeventigjarig le
|