Trutus (1582-93) en Adr. Damman (1586-88.)
Van 1593 tot '98 behandelde Pierre Dumoulin, als buitengewoon
hoogleeraar, Aristoteles naar het Grieksch.
Voor zijn godsdienstige opleiding en godsdienstonderwijs had Grotius tot
leermeesters Frans Junius en Uitenbogaerdt, toen hofprediker van
Maurits. "Bij Johannes Uitenbogaerdt heb ick gewoont eenighe jaren noch
seer jongh zijnde, door de goede zorghe, die mijn ouders droegen ten
einde ick in de vreze Gods zoude opwassen: Waarom zij mij tot Leijden
bij Franciscum Junius ende in den Hage bij den Voorz. Uitenbogaerdt
hebben besteld." [9]
Bij Junius [10] woonde Grotius met Scriverius, Baudius en Daniel
Heinsius.
Buiten de genoemden vond Grotius te Leiden nog zijn vriend, den bekenden
Jos Scaliger, benevens Luc. Trelcatus, Paulus Merula, Rudolfus Snellius,
Carolus Clusius en Bonaventura Vulcanius.
Huig de Groot was een dankbaar leerling geweest. Toen hij na volbrachte
studie in 1598 met Oldenbarneveld en Justinus van Nassau naar Parijs was
gegaan en door den eerste aan koning Hendrik IV werd voorgesteld, noemde
deze hem reeds "le miracle d'Hollande". Hij gaf hem een gouden keten
met medaillon, waarop 's konings borstbeeld.
Met de buitenlandsche reis eindigde het studentenleven. Den 13'den Dec.
1599, pas 16 jaar oud, werd hij beeedigd als advocaat bij het hof van
Holland en twee dagen daarna bij den Hoogen raad. [11]
Of Grotius uit liefde voor de balie advocaat was geworden? Het schijnt
van niet. In een levensschets van Meursius spreekt hij zich openlijk
uit. [12]
Hij had zijn tijd liever aan de studie gewijd. Het beroep van advocaat
zou hij niet ongaarne verwisseld hebben tegen een professoraat. [13] Maar
Jan de Groot dacht anders. Hij wilde zijn jongen door de wereld helpen
en met een "litterarisch otium" ging dat niet.
Dat de Groot, niettegenstaande dit alles, een knap advocaat is geweest,
blijkt wel hieruit, dat Prins Maurits hem in 1604 als pleitbezorger koos
in zijn geding met den Bisschop van het sticht Munster over de
heerlijkheden Kloppenburg, Oeite en andere plaatsen, waarvan zich de
Bisschop het bezit had aangematigd.
Brandt [14] verhaalt de volgende anecdote uit zijn advocaten tijd: In een
pleidooi, waar de Groot stond tegenover een bejaard advocaat, zeide deze
hem, te gedenken, dat hij nog jong was en tegen een oud praktizijn
sprak. "Dat weet ik wel," was het snedig antwoord, "maar daarom ben ik
eerst te rade gegaan bij oude praktizijns, die ik i
|