FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189  
190   191   192   193   194   195   196   197   198   199   200   201   202   203   204   205   206   207   208   209   210   211   212   213   214   >>   >|  
een koninkrijk op aarde, ofschoon het niet van de aarde is, een koninkrijk grooter in omvang dan de aarde, grooter dan de zee en de aarde. Zijn bestaan is een feit, en wij doorwandelen het zonder het te zien. Niemand zal dit rijk aanschouwen, voordat hij zijn eigen ziel heeft leeren kennen; want het koninkrijk is niet voor hem, maar voor zijne ziel. De heerlijkheid, die ons in dat rijk wacht, is zoo groot, dat wij haar ons niet kunnen voorstellen--eenig en onvergelijkelijk. --Uwe woorden, vader, zijn mij een raadsel, ik heb nooit van zulk een koninkrijk gehoord. --Ik ook niet, verzekerde Ilderim. --En ik mag er niet meer van zeggen, zeide Balthasar, de oogen ootmoetig neerslaande. Wat het is, waartoe het dient, hoe men er komen kan, zal niemand vernemen, voordat het kind komt, om er als zijn eigendom bezit van te nemen. Hij brengt den sleutel van de onzichtbare poort, die hij ontsluiten zal voor zijne uitverkoornen, waartoe allen zullen behooren, die hem liefhebben, want dezulken alleen zullen de verlosten zijn. Een lange pauze volgde. Daar niemand een opmerking maakte zeide Balthasar ten laatste: Goede Sheik, morgen of overmorgen ga ik voor eenigen tijd naar de stad. Mijne dochter verlangt de toebereidselen voor de feesten te zien. Het uur van mijn vertrek hoop ik u nader op te geven. U, mijn zoon, zal ik zeker nog zien. Ik wensch u beiden vrede en goeden nacht. Zij stonden allen van tafel op. De Sheik en Ben-Hur zagen den Egyptenaar na, totdat hij buiten de tent was. --Sheik Ilderim, zeide de jongeling, ik heb van avond vreemde dingen gehoord. Sta mij toe, bid ik u, een weinig langs het meer te wandelen, opdat ik ze rustig overdenke. --Ga, ik volg u straks. Zij wieschen hunnen handen, waarna een bediende Ben-Hur zijne sandalen bracht. * * * * * ZESTIENDE HOOFDSTUK. OVERDENKINGEN. Op een kleinen afstand van den dowar stond een groep palmen, die hunne schaduw half over het water, half over het land wierpen. Een nachtegaal zong in de takken zijn lied. Ben-Hur bleef er staan naar luisteren. Op ieder ander oogenblik zou het gezang van den vogel afleiding aan zijne gedachten gegeven hebben; nu niet, want de meedeelingen van den Egyptenaar lagen hem als een pak op het hart. Er was voor hem zelfs in de liefelijkste muziek geen muziek, zoolang lichaam en geest niet tot rust gekomen waren. De nacht was stil. Geen enkel golfje brak op het oeverzand. De hemel was
PREV.   NEXT  
|<   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177   178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189  
190   191   192   193   194   195   196   197   198   199   200   201   202   203   204   205   206   207   208   209   210   211   212   213   214   >>   >|  



Top keywords:

koninkrijk

 

Egyptenaar

 

Ilderim

 

gehoord

 

niemand

 

waartoe

 

Balthasar

 

zullen

 
muziek
 
voordat

grooter

 

rustig

 
overdenke
 

wandelen

 

weinig

 

waarna

 

bediende

 
sandalen
 

bracht

 
handen

straks

 
wieschen
 

hunnen

 

hebben

 

oeverzand

 

stonden

 

goeden

 

meedeelingen

 

golfje

 

jongeling


vreemde
 

dingen

 
totdat
 

buiten

 

gekomen

 

luisteren

 

zoolang

 

takken

 

liefelijkste

 

gezang


afleiding

 

oogenblik

 

nachtegaal

 

afstand

 

kleinen

 

ZESTIENDE

 
HOOFDSTUK
 

OVERDENKINGEN

 

palmen

 

lichaam