laffen Hialli, het gelijkt niet op het hart
van den dapperen Hagen: het beeft te zeer nu het op den schotel ligt,
en het beefde nog meer in zijn borst."
Toen sneden Atli's mannen Hagen, den koenen krijgsman, het hart uit
het lijf. En Hagen lachte zoo luid, dat heel de wereld het hoorde. En
zij legden het bloederig op een schotel en boden het Goenther aan.
Deze zeide:
--"Dit is het hart van den dapperen Hagen, het gelijkt niet op het
hart van den laffen Hialli: het beeft slechts weinig, nu het op den
schotel ligt, en het beefde nog minder in zijn borst. Moge gij, Atli,
zoo ver uit het oog van de menschen verdwijnen, als Fafners goud van u
verwijderd blijft. Hagen is dood, nu ken ik alleen slechts de plaats,
waar het goud ligt. Zoolang wij haar beiden kenden, vreesde ik, dat
zij ooit verraden werd,--nu ik alleen ben vrees ik niet meer. De Rijn
zal het veel omvochten goud bewaren, dat de Nevelingen van de goden
gekregen hebben: in het water schitteren de roode strijdringen beter
dan aan de armen van een Hunnenkind."
Daarop zeide Atli:
--"Brengt den wagen voor,--de gevangene is gebonden."
Koning Atli steeg op zijn paard, en deed Goenther met gewapende mannen
omringen. Daar kwam Goedroen op de rumoerige binnenplaats van den
burcht,--zij bedwong hare tranen,--en zeide:
--"Atli, het moge u gaan naar de wijze waarop gij de eeden houdt,
die gij eens aan Goenther hebt gezworen bij de zon in het Zuiden,
bij de bergen van Wodan, bij het huis en de ringen van Uller."
Toen sleepten brieschende paarden Goenther, den heer der schatten,
in den dood. Levend wierpen de krijgsknechten hem in een groeve, die
wemelde van slangen. Maar Goenther sloeg grimmig in de harpesnaren
en de slangen sliepen in. Een slang echter bleef wakker en kroop naar
Goenther en stak den held diep in het hart.
Goedroen, die thuis gebleven was, zon in hevige woede op wraak. Zij
ging naar hare beide kinderen, die angstig weggekropen waren, en zij
zeide tot hen:
--"Ik kom u het leven ontnemen,--dat lust mij sinds lang."
En zij sloeg beiden het hoofd af.
Na den moord op Goenther liet Atli zijn paarden terugdraven naar
huis. In den hof was een luid gerucht van stampende paardenhoeven en
van het wapengekletter der mannen, die van den moord uit het woud
gekomen waren. Goedroen ging haar gemaal te gemoet met een gouden
beker, en bood den koning een welkomstdrank aan, en zij zeide tot hem:
--"Mijn koning, neem vol vreugde van Goedroen dezen blo
|