|
slacht.
Goedroen nam nu den beker, dien Grimhilde haar nogmaals aanbood,
en zij dronk hem leeg terwijl zij zeide:
--"Door bloedverwanten word ik gedrongen. Nooit zou Atli mij geluk
aanbrengen, en als hij mijn broeders krenkte, zou het niet tot heil
van zijn kinderen zijn."
Toen Goedroen gedronken had, was zij Siegfried en al haar leed
vergeten, en zij wilde met Atli trouwen.
Spoedig stegen allen te paard, en de vreemde vrouwen werden in wagens
geholpen. Zoo reden zij de eerste week door Noordland heen, trokken de
tweede week over de zee en drongen de derde week het bergland in. De
wachters openden de poort van den burcht, en allen reden er binnen.
Daar woonden Atli en Goedroen te zamen, en hunne zonen heetten Erp
en Eitel.
Eens zond Atli gezanten naar het land der Gibichungen, om Goenther
en Hagen uit te noodigen op zijn burcht. Want Atli wilde nu ook een
gedeelte van het goud hebben, dat Siegfried nagelaten had. Ook had
Atli gehoord, dat er een geheime liefde bestond tusschen zijn zuster
Ortroen en Goenther. Atli was hierover zeer vertoornd en hij wilde
de Gibichungen dooden.
Goedroen echter had gehoord hoe het moordplan werd besproken. Vol
zorgen om haar broeders te redden zon zij op listen. Zij gaf aan de
gezanten een gouden ring mede, waaromheen zij een wolvenhaar gewonden
had. En in takken sneed zij runenteekens, en ook deze gaf zij als
waarschuwing mede. Vleugel echter, een der gezanten, vervalschte de
runen voor hij ze afgaf.
Eens in een nacht, toen de gezanten vertrokken waren, schrok Goedroen
plotseling wakker. Want zij was in grooten angst om haar broeders,
en zij had een voorgevoel, dat hun iets overkomen zou. Atli sprak
tot haar:
--"Ook ik werd plotseling gewekt door waarschuwende geesten. Ik
droomde van mijn doodsvaart. Ik zag hoe gij, Goedroen, mij met een
dolk gruwzaam doorboordet. Wat zou dat beduiden?"
Goedroen antwoordde hem:
--"Van dolken droomen wijst op vuur en de toorn van een vrouw op
groote vreugde. Misschien moet ik u eens een wonde uitbranden om uw
leed te verlichten."
Atli zeide tot haar:
--"Er vlogen valken van mijn vuist naar Hella, uitgehongerd. En ik
droomde, dat ik hun harten at, die schuimden van bloed en bereid
waren met honig. Twee lammeren rukten zich los uit mijn hand en
blaattenklagend. Hun vleesch was bedorven, maar ik moest het eten."
Goedroen sprak:
--"Er zullen mannen komen, en den lammeren den kop afhakken. Na
weinige nachten zal het gebeure
|