overleveringen zijner heldendaden en zag daarom met
eene zekere minachting op het naburige volkje neder.
Op intellectueel gebied veel hooger staande, beschouwden de Hollanders de
Belgen geheel als ondergeschikten, en deze houding kwam het verschil in
karakter nog verscherpen.
Terwijl benoorden den Moerdijk taal en zeden van zuiver Germaanschen aard
gebleven waren, hadden, sedert de 16e eeuw, in het Dietsche zoowel als in
het Waalsche gedeelte der Zuidelijke Nederlanden, Fransche taal en Fransche
zeden de hoogere klassen veroverd; en die invloed van het naburige
Frankrijk was niet weinig versterkt gedurende de twintigjarige
overheersching van de Republiek en van het Keizerrijk. In scholen,
gerechtshoven, bestuur, vergaderingen, vereenigingen, dagbladen, openbare
of private briefwisselingen zwaaiden in de Vlaamsche gewesten de Fransche
spraak en de Fransche denkbeelden onbetwist den schepter.
De Hollander, aan de voorvaderlijke levensgewoonten getrouw gebleven, was
stijf, koel, plechtig en teruggetrokken; de Belg, onder Franschen invloed
beweegbaar en losser in handel en wandel geworden, was van de moderne
denkbeelden die de Fransche Omwenteling met zich gevoerd had, doordrongen;
daarom ook werd de Fransche wetgeving in 't Zuiden met genoegen onthaald,
terwijl men ze in 't Noorden beschouwde als eene "nieuwigheid" door den
overweldiger opgedrongen.
Even stoer stonden tegenover elkander de dweepzieke Katholieken van 't
Zuiden en de bekrompen Calvinisten van 't Noorden; de laatsten overtrotsch
om hunne onmiskenbare verstandelijke superioriteit, de eersten fier op
hunne zegepraal tegenover Jozef-de-Tweede's liberale hervormingen, en
tevens bereid om, na hunne lange onderwerping tijdens het Fransch bestuur,
de overhand van hunnen godsdienst te herstellen.
Die verschillen, waarbij nog moet gevoegd worden de tegenstelling der
staathuishoudkundige belangen van beide landen -- handeldrijvend en dus
voorstanders van vrijen in- en uitvoer in 't Noorden, levend van nijverheid
en landbouw en daardoor beschermingsgezind in 't Zuiden -- waren oorzaak
dat er weinig neiging tot vereeniging bestond bij de Belgen, tenzij bij
zekere ontwikkelde lieden; zoodat de onhandige pogingen van de enkele
Orangisten, die de openbare meening tot de vereeniging moesten voorbereiden
tijdens het voorloopig bestuur van den hertog van Beaufort, de zaak van
prins Willem bijna in gevaar brachten.
Machtig integendeel was de Fransche partij, gesteun
|