zijn (8en November 1817). Om zich over zijne ontvluchting te
wreken, liet de regeering zijn vonnis te Gent, op eenen marktdag, tusschen
twee tentoongestelde misdadigers aan de kaak aanplakken. Dit was de
aanhangers van den bisschop nutteloos uitdagen; daarmee vernielde men den
goeden indruk door het rechtmatige vonnis tegen hem teweeggebracht, en de
verbannen prelaat won veler genegenheid. Dit bleek klaar, toen de regeering
de met De Broglie in briefwisseling staande vicarissen-generaal van Gent
wederrechtelijk voor het tribunaal daagde: zij zag ze vrijspreken en het
gepeupel het vonnis met luid gejubel begroeten.
De dood van den strijdlustigen prelaat (20en Juli 1821) bracht dadelijk
eene verzoening met de geestelijkheid teweeg. Na zes jaren strijd legden de
vicarissen-generaal van Gent den voorwaardelijken eed af, en een menigte
priesters volgden dit voorbeeld.
Het scheen dus dat de Koning en de katholieke geestelijkheid voortaan in
vrede gingen leven; maar in Vlaanderen zetten de priesters in 't geniep
hunne kuiperijen tegen de regeering voort en verspreidden ondanks de
waakzaamheid der overheden ontelbare libellen onder het volk; de onhandige
besluiten van 1825 zouden den strijd hardnekkiger dan ooit aanvuren.
Gedurende dien wapenstilstand tusschen Kerk en Staat, waren er, door de
onbehendigheid van de regeering, andere oorzaken van misnoegdheid ontstaan.
Gansch Belgie door morde men, omdat de Zuid-Nederlanders benadeeld werden
in het verleenen van de openbare ambten. Men had opgemerkt dat er in 1815
onder de ministers slechts een Belg, de hertog van Ursel, aan het
departement van den Waterstaat aangesteld, was; wanneer hij dit ambt in
1819 neerlegde, werden al de Belgische ingenieurs, door hem benoemd,
vervangen door Hollanders. Al de hoogere ambten in het diplomatisch korps,
in het leger, eigenden deze laatsten zich toe; ook in alle burgerlijke
betrekkingen genoten zij de voorkeur. Men wees er op, hoe de voornaamste
instellingen van de regeering en van het bestuur in het Noorden gevestigd
waren; het was kenmerkend hoe, alle twee jaren, bij de verplaatsing van de
Staten-Generaal naar Brussel (art. 98 van de Grondwet), het Hof, de
Staatsraad en de ministers wel tijdelijk verhuisden, maar de bureaux in den
Haag bleven en de overgekomen beambten reis- en verblijfkosten ontvingen,
als waren zij in den vreemde. Voor het overige gedroegen zich de
Hollandsche ambtenaren, namelijk in het verachterde Vlaamsch-Belgie, waa
|