er,
zich over de Belgische toestanden in een vertrouwelijk schrijven aan zijne
regeering uitdrukte: "Sedert de tien jaar dat ik dit land bewoon, heb ik
slechts een voortdurend veranderen van stelsel, in al de takken van
bestuur, aanschouwd. Ik heb slechts zien breken en maken, zich eerst aan
iets wagen en koppig volharden om dan achteruit te gaan en met kwade luim
toe te geven; een slechte wet voorstellen, veranderen, intrekken, dan
opnieuw, aanbieden; het gemaal belasten, dan vrijstellen; het wijsgeerig
college verplichtend, later facultatief maken en het eindelijk afschaffen;
de studien in den vreemde verbieden en ze weer toelaten; eene zoogezegde
nationale taal opdringen, die door de helft der natie niet begrepen wordt
en dan met tegenzin op die willekeurige handelwijze terugkomen; de drukpers
vrijlaten en ze weer intoomen; -- met een woord, bestendigheid in niets. Is
het dan te verwonderen dat zulk een staat van zaken een bijna algemeene
ontevredenheid verwekt heeft, en dat deze redenen, gevoegd bij eenige niet
minder belangrijke, dit talrijk petitionnement veroorzaakt hebben, dat men
eerst als oproerig bestempelde, en later voer belachelijk heeft willen doen
doorgaan? Maar dit petitionnement voor de herstelling der grieven heeft
grootendeels den uitslag bekomen, dien zijne inrichters beoogden -- , en de
regeering, ofschoon zij deze als voorgewende grieven en de oppositie als
woelziek uitgeeft, heeft de wezenlijkheid dezer grieven herkend met ze te
herstellen, heeft zich door de bent overwonnen verklaard met aan hare
klachten toe te geven, en heeft zich zelf gelogenstraft, met heden aan de
kwaal te meesteren, die zij gisteren nog ontkende. Zoo is 't dat, dank zij
't petitionnement, de belasting op 't gemaal uit de Staatsbegrooting
verdwenen is, dat het heffen van een accijnsrecht op de koffie een stelsel
ingevoerd heeft, minder nadeelig voor de landbouwbelangen der Zuidelijke
provincien, dat de bepaling, die de beambten met burgerlijke onbevoegdheid
sloeg, wanneer het bestuur hun geen eervol ontslag verleende, afgeschaft
is. Zoo is 't eindelijk, dat, op dezelfde wijze, de besluiten op onderwijs
en taal afgeperst geworden zijn. Moet dit alles de regeering en den Koning
niet kleineeren in de oogen zijner eigene onderdanen, en ze vernederen bij
de andere regeeringen?"
Men begrijpe goed den zin dezer gegronde opmerkingen; de vreemde gezant
veroordeelt Willem's regeeringstelsel niet om zijne veranderingen, hij is
geenszi
|