ige Vereenigde Provincien, maar verzekerde ook aan den Vorst een
uitgebreider macht dan ooit een stadhouder bezeten had. Dadelijk na de
oprichting van de Nederlanden tot koninkrijk, was een commissie tot stand
gekomen om de Grondwet te herzien en om de noodige veranderingen er aan toe
te brengen, in overeenstemming met den nieuwen staat van zaken (22en April
1815). G. K. van Hogendorp zat die commissie voor, samengesteld uit 12
Hollanders en 12 Belgen. Onder deze laatsten telde men de reactionnaire
graven de Merode, de Mean en de Thiennes met den griffier Raepsaet, verder
radicalen als Dotrenge en Leclercq, en twee knappe en vooruitstrevende
mannen, Gendebien vader en Holvoet.
Hevige redetwisten grepen plaats over de ministerieele
verantwoordelijkheid, die verworpen werd ondanks de liberalen. Men kon het
ook niet eens worden over de aanduiding van de hoofdstad, Amsterdam of
Brussel, en daarom besloot men geene melding hiervan te maken. De nationale
vertegenwoordiging vooral was het voorwerp van langdurige beraadslagingen.
Niettegenstaande Hogendorp's tegenwerpingen die slechts eene Kamer
wenschte, werd, op Raepsaet's voorstel, beslist dat men er twee zou hebben,
die den verouderden en volkomen iets anders beteekenenden naam van
Staten-Generaal behielden.
De Belgische aanhangers van het Oud Regime vroegen de vertegenwoordiging
der drie standen; maar dit was onmogelijk in Holland, waar de abdijen
afgeschaft en de ambachtsgilden verdwenen waren. Dan stelden ze voor om den
adel en de bisschoppen in de Eerste Kamer te doen treden; dit alweer werd
afgestemd en de geestelijkheid hield daardoor op als een bijzondere stand
herkend te worden.
Men besloot dat de Hooge Kamer bestaan zou uit 40 of 60 leden, levenslang
door den koning benoemd; en de Tweede Kamer uit 55 Hollanders en 55 Belgen
gekozen voor 3 jaar door de Provinciale Staten, met jaarlijksche
vernieuwing van een derde.
Vruchteloos verzette zich Gendebien tegen de gelijkheid in het getal der
afgevaardigden van de Tweede Kamer, omdat Belgie 3 millioen inwoners en
Holland er minder dan 2 millioen bezat. Van Maanen antwoordde dat de
Vereenigde Provincien sedert twee eeuwen als een zelfstandige Staat
bestonden, en het overwicht der Belgen niet zouden dulden, en Hogendorp
voegde er bij, dat men het belang der Hollandsche kolonien met hunne
millioenen inwoners en de intellectueele ontwikkeling der Noorderprovincien
niet uit het oog mocht verliezen. In die omstandigheden
|