, gesticht met een kapitaal van 50 millioen, schoot aan de
nijveraars aanzienlijke gelden voor. De belangstelling van Koning Willem in
John Cockerill's onderneming te Seraing is voldoende bekend. Gent, dat
16,000 spinners en wevers telde, leverde bijna alleen de veertig duizend
stuks katoen die Java jaarlijks gebruikte; van 1823 tot 1825 klom het getal
textielfabrieken met elf, en in 1830 telde de stad niet minder dan 62
weefgestichten; de Phoenix, eene belangrijke mekaniekfabriek aldaar, werd
insgelijks door den Koning gesteund.
Brussel behield het monopolium van weelde- en modeartikels, zooals
borduurwerk en lint. Te Verviers en te Dison nam de lakenweverij een
nieuwen bloei; de tapijtweverij en het porseleinwerk kwamen weer op te
Doornik. Met behulp der regeering verrezen hoogovens met coke te Couvin en
te Seraing, en bijzonderen bouwden er te Couillet. Men ontgon de koolmijnen
in de Borinage en in het Luikerland met koortsachtigen ijver, en in 1825
bracht de glasblazerij van Val-St-Lambert bij Luik hare eerste kristallen
op de markt. Daarbij verspreidde zich snel het gebruik der stoommachines
met hooge drukking; Gent bezat er slechts drie in 1819, en tien jaren later
reeds 50. Eerst voerden de bijzonderen, kort daarop de stedelijke besturen
(1827), de gasverlichting in. Nieuwe nijverheden, als het kaarsgieten en
het maken van kunstbronzen, rijzen op, dank zij de milde bescherming van de
regeering.
Men mag dan ook zeggen dat het Nijverheidsfonds, dat is het millioen gulden
dat de Staten-Generaal jaarlijks ter beschikking van den Koning stelden om
de nijverheid te begunstigen, meer bij Belgische dan bij Hollandsche
fabrikanten terecht kwam. Dank zij den aanhoudenden uitvoer naar Insulinde
was het loon der arbeidende klassen tamelijk hoog, en werk was er bijna
altijd verzekerd; bij verplichte staking zag men dikwerf den Koning met
aanzienlijke sommen ter hulp der werkloozen komen.
Willem zorgde ook voor den Belgischen landbouw en veeteelt; maar hier
stuitte hij op den ouden slenter en op de onwetendheid van de Vlaamsche
boeren; echter door de belasting op de vreemde granen konden de inlandsche
hunne waarde behouden. Want Willem had de koopwaren, waarvan men er genoeg
bezat om ze te kunnen uitvoeren, door middel van zeer hooge invoerrechten
beschermd, niettegenstaande den tegenstand van de Hollanders, partijgangers
van den vrijhandel. De weefstoffen, de ijzerwaren, de stoomwerktuigen, de
steenkolen uit Belgie konden
|