, ter wille van de artikelen over de
gewetensvrijheid. De ultra-katholieke partij zag niet in, dat een terugkeer
tot den ouden staat van zaken onmogelijk was; zij hield geen rekening met
den ommekeer in de denkbeelden teweeggebracht. Door gansch West-Europa
eischte de openbare meening de onbeperkte vrijheid van denken; in Belgie
zelf bestond er een aanzienlijke liberale groep, radicalen, oud-Vonckisten
of Voltairianen, die niet alleen de godsdiensten onverschillig, maar ook
vijandig waren, benevens gematigden of doctrinairen die den voorrang van
de burgerlijke macht op de geestelijke luide verkondigden. En het was juist
dit kenmerk van den Nieuwen Tijd, die zucht naar ontvoogding van den
menschelijken geest, die de klerikale partij zoo hevig bekampte.
Ook toen de bisschoppen in hunne _Herderlijke onderrichtingen_, oorzaak van
het verwerpen van de Grondwet door de Belgische katholieken, verklaarden
dat zij "dit verderfelijk grondbeginsel, gansch tegenstrijdig met het
katholiek geloof, dat alle godsdiensten even goed zijn" niet konden
aannemen, voer de Koning in zijne bekrachtigingsverordening van de Grondwet
uit "tegen deze lieden die de maatschappij tot voorbeeld van
verdraagzaamheid en van evangelische liefde zouden moeten strekken". In
zijn verzet tegen de aanmatiging der Belgische geestelijkheid, wist hij
overigens dat hij volkomen in den geest zijner Hollandsche onderdanen
handelde.
Toen de Grondwet toch aangenomen werd, kondigden de bisschoppen een
_Leerstellige Uitspraak_ (Jugement doctrinal) af, waarin ze zeiden dat de
Katholieke Kerk het volk verplichtte zich te verzetten tegen de Grondwet.
Zij verboden aan al de geloovigen, wilden zij zich niet schuldig maken aan
het ergste verraad tegenover de heiligste belangen van den godsdienst, de
verschillende eeden af te leggen, die de Grondwet voorschrijft; verder
teekende bisschop De Broglie, die de voornaamste opsteller van het
mandement was, protest aan tegen art. 196, waardoor aan den Koning was
opgedragen om te zorgen dat de verschillende eerediensten zich onderwierpen
aan de wetten van het land. Dientengevolge noodigde de bisschop van Gent
zijne geestelijkheid uit, om de absolutie te weigeren aan de notabelen,
afgevaardigden en burgemeesters die den eed aan de Grondwet zouden zweren
(14en Mei 1816). Dadelijk weigerden talrijke openbare ambtenaren hun ambt
te bekleeden, en de leiders van de katholieke partij, de fanatieke Robiano
de Borsbeek, de graaf de Merode e
|