rop
zij met minachting neerzagen, met eene trotsche stijfheid, die hun de
sympathie van de bevolking ontnam en hevige verbittering tegen de
"Kaaskoppen" deed ontstaan.
* * * * *
Intusschen vleide zich de Koning met het denkbeeld dat hij de gunst en de
dankbaarheid der zuidelijke bevolking zou winnen, met zich in te spannen
voor hunne oeconomische belangen. Hij gebruikte de Hollandsche
koopvaardijvloot om de talrijke producten der Belgische nijverheid naar den
vreemde en vooral naar de Nederlandsche kolonien uit te voeren. Daarom
moesten havens ingericht worden. De Scheldekaai en de Stapelplaats in
Antwerpen werden voltooid; het getal binnengeloopen schepen steeg tusschen
1818 en 1829 van 585 tot 1028; ook te Oostende kwamen jaarlijks meer dan
500 vaartuigen binnen. De eerste stoombooten verschenen op de Schelde reeds
in 1824. Van Gent naar Terneuzen werd eene breede vaart (1825-1827)
gegraven, die aan de eerste stad eene prachtige haven schonk sedert het
aanleggen van de dokken. Het kanaal van Pommeroeul naar Antoing liet de
koolschepen toe van de Hene naar de Schelde te varen, zonder op Franschen
bodem te gaan, het Zuid-Willemskanaal (1822) bracht Maastricht met 's
Hertogenbosch in verbinding, en de vaart van Charleroi naar Brussel zou
weldra Rupel en Samber verbinden. Overal werden steenwegen door het land
getrokken om het vervoer te vergemakkelijken, en dusdoende handel en
nijverheid te bevoordeeligen.
In 't algemeen mag men zeggen dat de Koning, wat de stoffelijke belangen
betreft, Belgie meer begunstigde dan Holland. Om Engelands mededinging op
Insulinde te kunnen weerstaan, gaf het handelshuis gebroeders De Smet te
Gent aan de regeering den raad om de invoerrechten op de Engelsche
manufacturen in Java te verhoogen, en terzelfdertijd onze nationale
scheepvaart en handel krachtig te steunen. Einde Maart 1824 kwam de
_Algemeene Handelsmaatschappij_ tot stand, met een fonds van 37 millioen,
waarvan 4 door den Vorst zelf ingeteekend. Zij stelde zich tot doel den
uitvoer te vergemakkelijken door uitsluitend nationale schepen te
gebruiken, en zoo ziet men den handel, die in 1824 de som van 215 millioen
gulden bedroeg, in drie jaren tijds tot 350 stijgen.
Deze Handelsvereeniging was de noodzakelijke aanvulling der _Algemeene
Maatschappij tot begunstiging der nationale nijverheid_ (28en Aug. 1822),
die mijnen en fabrieken tot den heerlijksten bloei ontwikkelde. Dit machtig
geNotenchap
|