e gewetensvrijheid; zijn vader Klaas sterft, laat zich levend
verbranden voor zijne godsdienstige overtuiging; zijne moeder, Soetkin,
kwijnt van verdriet en sterft ten gevolge van de foltering, om een
fortuin voor haren zoon te bewaren; uw Lamme Goedzak stapt recht door
het leven afsof het al was, goed en eerlijk op deze wereld te zijn;
uwe kleine Nele, die niet leelijk is, bemint in heel haar leven maar
een enkelen man.... Waar ziet men nog zulke dingen? Ik zou u beklagen,
zoo ge mij niet deedt lachen.
Nochtans moet ik bekennen dat naast die bespottelijke personages, er
wel eenige zijn die ik geerne onder mijne boezemvrienden zoude nemen:
uwe Spaansche huurlingen, uwe monniken die het gemeen verbranden,
uwe Gilline, spionneerster der Inquisitie, uw gierige vischverkooper,
aanklager en weerwolf, uw edelman die 's nachts duivel speelt om eene
onnoozele te verleiden, en vooral dien omzichtigen Philips II, die,
geld noodig hebbende, de heilige beelden in de kerken doet breken,
ten einde een opstand te beteugelen waarvan hij de wijze aanstoker
was. Minder kan men toch niet, als men geroepen is te erven van
degenen die men doodt.
Maar ik geloof dat al mijne woorden verloren moeite zijn. Gij weet
niet wat een uil is. Ik ga het u zeggen.
De uil is hij die in 't geniep, eerroof stookt onder de lieden
die hem hinderlijk zijn en die, als men hem vraagt of hij de
verantwoordelijkheid over zijne gezegden wil dragen, voorzichtig
antwoordt: Ik bevestig niets, Men heeft mij gezegd.... Hij weet wel
dat Men onvindbaar is.
Uil is hij die een eerlijk gezin binnendringt, zich aanstelt als
een trouwer, een meisje verleidt, geld ontleent, soms zijne schuld
betaalt en henengaat als er niets meer te nemen is.
Uil, de politieke man die een masker van vrijheid, van oprechtheid,
van menschenliefde opzet en die, op een gegeven oogenblik, zonder te
verwittigen, een man of eene natie zachtjes de keel toeworgt.
Uil, de koopman die zijnen wijn doopt, zijne eetwaren vervalscht,
een kwade maag brengt daar waar spijsverteering,--woede, daar waar
vroolijkheid was.
Uil, hij die behendig steelt, zonder dat men hem bij den kraag vatten
kan, valsch getuigt tegen de waarheid, de weduwe ten onder brengt,
de weeze stroopt, en zegepraalt in 't vet, lijk anderen zegepralen in
't bloed.
Uilin, zij die hare schoonheid verkoopt, de beste harten van
jongelieden vermorst, dat heeten: de jeugd vormen, en ze zonder eenen
cent, achterlaat in het slijk w
|