moeting op het paneel te vereeuwigen, aan de
vereischte bijzonderheden ontbreken moge, welke hem in staat kunnen
stellen alles als naar 't leven af te beelden, wil ik hier de
beschrijving bijvoegen van de drie personen, door welke ons tete-a-tete
zoo onverwachts gestoord werd.
De voorste van hen was niemand minder, dan de eigenaar zelf der
hofstede, de Heer Jacobus Blaek, een man van middelbare lengte, schraal
en ongezond van uitzicht, en voorzien met een gelaat, waarvan men de
kleur gevoeglijkst bij die van een glas zuiver Amsterdamsch grachtwater
zou kunnen vergeleken hebben. De rimpels, die zijn voorhoofd groefden,
de ziekelijke uitdrukking van zijne, diep in de kassen weggezonken
oogen, de ver vooruitstekende kin en magere wangen, en het gemis van de
grootste helft zijner tanden, gaven hem het voorkomen eens afgeleefden
grijsaards; ofschoon hij werkelijk niet ouder was dan drie en vijftig
jaren. Zijn houding echter was altijd afgemeten en deftig; ja, in
sommige gevallen niet van waardigheid ontbloot, en zijn voorkomen dat
van een fatsoenlijk man. Zijn gewaad bestond in een effen zomerrok van
gevlochten zilverdraad. Van uit de breede omslagen der mouwen, die tot
even onder de ellebogen reikten, viel een aanzienlijk pak lubben op den
voorarm neer. Het kamizool was van zwart gebloemd damast, evenals de
wijde broek; en tusschen beide in blonk een hagelwit linnen. De zijden
kousen staken in groote vierkante schoenen met hooge roode hakken
voorzien. Hij droeg thans geen degen, maar een kostbaren hartsvanger op
zijde, aan een zilveren ketting, in een scheede van robbevel, en waarvan
het gevest van ivoor was vervaardigd, ingelegd met goud. Een touwen
pruik en daarboven een witte lakensche pet met een breede ver
vooruitstekende klep, bedekten het hoofd: en een das met kantwerk aan de
tippen, waarover rijkelijk snuif gestrooid was, omstrikte den hals. In
de rechterhand hield hij een langen bruinen rotting met barnsteenen
knop, en in de linker een regenscherm.
Rechts achter hem bevond zich zijn eenige zoon, de Heer Lodewijk Blaek,
een rijzig, kloek gebouwd jonkman, met groote bruine oogen, een
welgevormden mond en regelmatige trekken, welke hem een allergunstigst
uiterlijk zouden geschonken hebben, indien er niet in zijn schuinschen
blik en in de wijze, waarop hij gewoon was den neus en de onderlip op te
halen, iets ware gelegen geweest, dat van hoogmoed en verachting sprak
en een onaangename uitdrukking over zijn gelaat ve
|