Zij reikte mij het glas toe: ik wilde het aan den mond brengen, maar
juist toen zag ik, dat het troebel was: de gedachte, of er ook een
slaapdrank in gemengd was, kwam mij pijlsnel voor den geest.
"Neem het maar," vervolgde zij: "'t is klaar water, waarin ik eenige
droppels spiritus heb gedaan. Ik zou u gaarne wijn aanbieden; maar dien
hebben wij niet."
Ik schaamde mij nu over mijn argwaan: en het meisje, dat zoo minzaam en
hartelijk tegen mij sprak, geen minder vertrouwen waardig achtende dan
Alexander aan zijn geneesheer betoonde, dronk ik het glas in langzame
teugen ledig.
"Te veel goedheid!" zeide ik, terwijl mijn tanden tegen het glas
kletterden: "inderdaad! gij komt mijn verlangen voor; want ik schaam mij
niet te erkennen, dat mij dat geval van zooeven eenige ontsteltenis
veroorzaakt heeft."
"Men zou van iets minder kunnen ontstellen," zeide zij; "althans wanneer
men aan dergelijke schriktooneelen ongewoon is; maar helaas! men went
aan alles," voegde zij er op een droefgeestigen toon bij.
"Hoe, Mejuffer!" zeide ik, eenigszins verwonderd, en hopende door mijn
vraag den draad van het geheim machtig te worden: "is u ooit iets
dergelijks overkomen?"
"Er zijn droevige omstandigheden van verschillenden aard," antwoordde
zij: "het tooneel, dat hedenmorgen te Soest plaats had, was reeds genoeg
om iemand schrik aan te jagen."
"'t Is waar ook! Gij moet u toen in die huifkar niet op uw gemak
bevonden hebben. Weinig dacht ik, zoo spoedig en op zulk een vreemde
wijze, kennis te zullen maken met de persoon, die zich daarbinnen aan
ieders oog onttrokken hield."
"Ach!" zeide zij, op een weemoedige wijze het hoofd schuddende: "mijn
vader heeft geglimlacht, toen hij mij verhaalde met welk een kluchtigen
vond gij ons een veiligen aftocht bezorgd hebt. Hij had dit sedert jaren
niet gedaan."
"Hij schijnt vele wederwaardigheden ondergaan te hebben," zeide ik.
"Gave God," hernam zij, "dat wij daarvan slechts in den verleden tijd
mochten spreken!"
Hier zweeg zij, en zich omwendende, wischte zij een traan uit het oog.
Ik wist ook niet, hoe het gesprek weder te beginnen: het innige
zielelijden, hetwelk haar scheen te beheerschen, boezemde mij eerbied
in, en in de stemming, waarin zij zich bevond, vreesde ik een gezegde te
wagen of een uitdrukking te bezigen, die haar gemoed op dezelfde
onaangename wijze zou kwetsen als een valsche toon de ooren eens
kenners. Van een anderen kant, dacht ik, zou het misschien onb
|