hien kan hij u alsdan van dienst zijn, en zeker zal hij
dat, indien het in zijn vermogen is."
"Deze voorwaarde is zoo billijk," zeide de Heer Bos, "dat ik die niet
slechts volkomen goedkeure, maar u tevens machtig, om ingeval ik eens
buiten gevaar geraak (waarvan ik u alsdan de tijding zal doen geworden),
hem insgelijks omtrent het gebeurde in te lichten.--Dit punt alzoo
afgesproken zijnde, ga ik over tot mijn tweede verzoek, waartegen ik
overtuigd ben, dat gij minder bedenkingen zult opperen, hoezeer de
vervulling daarvan u waarschijnlijk meer last zal veroorzaken, dan die
van het eerste."
"Ik ben verzekerd," dacht ik bij mijzelven, "dat deze Heer Bos een
bankroetier is en mij geld te leen gaat vragen."
"Na hetgeen ik vroeger gezegd heb," vervolgde hij, "zal ik u niet
behoeven te vertellen, dat ik mij niet in Amsterdam kan vertoonen,
zonder gevaar te loonen van in de knip te geraken. Hier in den omtrek
kan ik mij uithoofde van oude betrekkingen beter schuilhouden en de
spionnen van den Baljuw van Gooiland, die ook wellicht nog geen bevelen
omtrent mij ontvangen heeft, beter misleiden. Intusschen kan ik mijn
arme dochter niet bij mij houden: zij moet in mijn zwervend leven niet
deelen; en hare tegenwoordigheid zoude slechts strekken om mijn
schuilhoek des te eerder te doen ontdekken. Bovendien moet ik te
Amsterdam eenig geld en eenige oude papieren ontvangen: een commissie,
waarmede niemand zich zou kunnen of willen belasten, en die ik alleen
aan mijn Amelia kan opdragen. Een zekere notaris Bouvelt, die in uwe
stad woont, en wien gij misschien wel zult hebben hooren noemen, zal
haar tot zijnent huisvesten en voor een nicht van hem laten doorgaan. Is
zij eens daar, dan ben ik niet langer omtrent haar bekommerd;--doch de
groote zwarigheid is: hoe komt zij in Amsterdam?"
Ik keek eenigszins vreemd op. "Wel Mijnheer Bos!" zeide ik; "er vaart
immers om de twee uren een volksschuit van Naarden op Amsterdam: en er
zijn rijtuigen genoeg te krijgen, zoodat...."
"Dat weet ik," hernam hij: "maar ik weet ook, dat huurkoetsiers en
schippers gehouden zijn bericht te geven aan den Hoofdschout van al de
passagiers, die hun verdacht voorkomen."
"Een jonge Juffer als zij zal toch niet onder de verdachte personen
gerangschikt worden," zeide ik.
"Gij bedriegt u.--Ik ben zeker, dat men mijn aankomst wachtende was en
mij te Soest en te Eemnes reeds bespiedde. Door onderweg af te stappen,
heb ik die krabben wel voor een poos het
|